ECLI:NL:RBDHA:2025:3489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL25.966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 27 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft op 5 juli 2024 een asielaanvraag ingediend, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft, omdat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om te worden gehoord.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij het grondgebied van de lidstaten voor meer dan drie maanden heeft verlaten, wat een voorwaarde is voor het vervallen van de verantwoordelijkheid van Frankrijk. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om dit aannemelijk te maken, en dat zijn verklaringen niet voldoende zijn om te concluderen dat de minister niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Eiser heeft ook betoogd dat er tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in Frankrijk, maar de rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B. Anik),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 5 juli 2024 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 18 juni 2019 in Duitsland, op 10 augustus 2020 in Noorwegen en op 6 juli 2021 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 3 september 2024 de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Frankrijk hebben daarop niet binnen twee weken gereageerd en daarmee staat sinds 18 september 2024 de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening. Op 18 september 2024 hebben de Franse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten overigens nog geïnformeerd dat zij de verantwoordelijke lidstaat zijn op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening.
Toetsingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Is Frankrijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser?
6. Eiser betoogt dat hij na zijn asielaanvraag in Frankrijk terug is gereisd naar Guinee en daar heeft verbleven tot 30 september 2022 en daarna weer Europa is ingereisd. Dit volgt voldoende uit zijn verklaringen en wordt ook niet in twijfel gebracht. Eiser beroept zich in dit verband op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, waaruit volgt dat de verantwoordelijkheid van Frankrijk kan vervallen zoals genoemd in artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening als Frankrijk kan aantonen dat eiser het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten. Uit het claimakkoord kan niet worden opgemaakt dat Frankrijk hierover een standpunt instelt. De minister had hier onderzoek naar moeten doen, aldus eiser.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij het grondgebied van de lidstaten voor meer dan drie maanden heeft verlaten. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij na zijn asielaanvraag in Frankrijk op 6 juli 2021 daar twee maanden heeft verbleven, dat hij vervolgens naar Turkije is gereisd en vanuit Turkije naar Guinee is teruggereisd. [2] Omdat eiser niet heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk ten minste drie maanden het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten, slaagt zijn betoog niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de enkele verklaring van eiser dat hij het grondgebied ten minste drie maanden heeft verlaten, hiertoe onvoldoende is
.In het claimverzoek aan Frankrijk heeft de minister opgenomen wat eiser heeft verklaard, namelijk dat hij via Turkije is teruggereisd naar zijn land van herkomst en dat hij daar tot 20 september 2022 heeft verbleven. Dit impliceert nog niet dat de minister de verklaringen van eiser daarmee voldoende gedetailleerd en verifieerbaar acht. Eiser heeft zijn gestelde uitreis niet aannemelijk gemaakt met objectieve documenten of gedetailleerde en verifieerbare verklaringen. In het claimverzoek is overigens opgenomen dat eiser op zijn mobiele telefoon een foto heeft van een Frans document welke is verstrekt op 30 augustus 2022 door de Franse autoriteiten. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de minister zich niet aan de samenwerkingsverplichting heeft gehouden.
Kan ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat ten aanzien van Frankrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is sprake van tekortkomingen in de opvangvoorziening. Frankrijk handelt volgens eiser in strijd met de Opvangrichtlijn. Eiser heeft zelf ook geen goede opvang gekregen en ook geen financiële bijdrage om zich te onderhouden. Vanwege het gebrek aan opvangplaatsen heeft hij buiten moeten slapen. Eiser heeft hierover niets bij de Franse autoriteiten gemeld, vanwege de angst dat hij zou worden teruggestuurd naar Guinee. Eiser heeft geen vertrouwen in effectieve hulp en bescherming van de Franse autoriteiten. De minister had dan ook nader onderzoek moeten doen naar de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Eiser heeft gelet op zijn verklaringen in het aanmeldgehoor en hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister mag ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [3] Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit dit zou blijken. Ook eisers verklaringen zijn daartoe onvoldoende. Eiser is bovendien niet eerder als Dublinclaimant aan Frankrijk overgedragen. Eisers enkele stellingen leiden daarom niet tot de conclusie dat hij bij een overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Eiser kan bovendien bij voorkomende problemen in Frankrijk naar de daartoe aangewezen autoriteiten van Frankrijk of de daarvoor aangewezen instanties gaan. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
Enkele verwijzing naar de zienswijze
8. Eiser verzoekt om wat eerder in de procedure is aangevoerd en overgelegd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser in beroep niet toelicht waarom de reactie van de minister tekortschiet, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door hem beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie verslag gehoor aanmeldfase, p. 6 van 9.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en van 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.