ECLI:NL:RBDHA:2025:3206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24-7975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor langdurig ingezetene met zelfstandige arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een burger van Bosnië-Herzegovina, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met het doel arbeid als zelfstandige te verrichten. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 15 september 2023, en het bezwaar hiertegen werd op 4 april 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser, die sinds 2019 als ondernemer in Nederland staat ingeschreven, heeft herhaaldelijk geprobeerd een verblijfsvergunning te verkrijgen, maar zijn aanvragen zijn steeds afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat hij als zelfstandige over voldoende middelen beschikt. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe stukken die eiser heeft overgelegd, zoals bankafschriften en facturen, niet voldoende zijn om aan te tonen dat hij daadwerkelijk als zelfstandige werkt. De rechtbank concludeert dat er geen rechtens relevante nova zijn die de eerdere afwijzing kunnen ondermijnen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in een gezagsverhouding staat tot zijn opdrachtgevers, wat essentieel is voor de beoordeling van zijn zelfstandigheid.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/7975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J. Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel arbeid als zelfstandige voor langdurig ingezetenen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [datum] 1969 en heeft de nationaliteit van Bosnië-Herzegovina. Eiser heeft de status van langdurig ingezetene in Griekenland. [1] Eiser wil in Nederland verblijven om arbeid als zelfstandige te verrichten en hij heeft daartoe op 30 november 2020 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen beschikt. De afwijzing van deze aanvraag staat in rechte vast. [2]
3. Vervolgens heeft eiser op 5 juni 2023 een aanvraag voor hetzelfde verblijfsdoel ingediend. Daarbij heeft eiser nieuwe stukken overgelegd, grotendeels van na de eerste aanvraag. Het gaat onder meer om een uittreksel van de Kamer van Koophandel, jaarstukken, aangiftes teruggaven omzetbelasting en een (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting. In bezwaar heeft eiser daarnaast nog bankafschriften en facturen overgelegd.
4. Verweerder heeft eisers herhaalde aanvraag, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afgewezen, onder verwijzing naar zijn besluit van 26 januari 2021 op eisers eerdere aanvraag voor hetzelfde verblijfsdoel. Destijds is geoordeeld dat eiser niet met stukken had aangetoond dat hij de door hem verrichte werkzaamheden daadwerkelijk als zelfstandige verricht. Omdat de door eiser bij de huidige aanvraag overgelegde stukken evenmin dit inzicht verschaffen, kunnen deze niet als rechtens relevante nova [3] worden aangemerkt. Verweerder overweegt daarbij dat eiser ook nu geen ondernemingsplan, overeenkomsten met klanten of opdrachtgevers en intentieverklaringen heeft overgelegd. Daarmee is nog steeds geen oordeel te geven over de zelfstandigheid van eisers werkzaamheden.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de daartoe vereiste zorgvuldigheid. Ook stelt eiser dat verweerder ten onrechte concludeert dat eiser niet voldoet aan het middelen- en duurzaamheidsvereiste. Eiser voert daarbij aan dat hij sinds 2019 ondernemer is in Nederland en met zijn bedrijf staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ook de belastingdienst merkt eiser sinds die tijd aan als ondernemer. Eiser stelt dat uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij meerdere opdrachtgevers heeft en zelf materialen inkoopt. Met de overlegde facturen wil eiser aantonen dat hij zelf zijn opdrachten factureert en dat dit duidt op het zijn van zelfstandige. Tot slot verwijst eiser naar een uitspraak van 13 december 2016 [4] , op grond waarvan eiser concludeert dat hij voldoet aan het middelenvereiste en dat daarvoor geen ondernemingsplan of overeenkomsten van opdracht zijn vereist.

Beoordelingskader

6. Uit artikel 4:6, tweede lid, van de Awb volgt dat verweerder een aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, indien de aanvrager geen nova heeft vermeld. Uit vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling [6] volgt dat onder nova moet worden begrepen: feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden kunnen als nova worden aangemerkt, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Als echter duidelijk is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd niet aan het eerdere besluit kan afdoen, dan is geen sprake van rechtens relevante nova.

Is er sprake van nova?

7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van rechtens relevante nova die aan het eerdere besluit kunnen afdoen. Eiser heeft weliswaar nieuwe stukken overgelegd, maar verweerder concludeert terecht dat deze stukken niet aantonen dat eiser zijn werkzaamheden daadwerkelijk als zelfstandige uitvoert. De kernvraag in deze zaak is of eiser bij de uitvoering van zijn werkzaamheden al dan niet in een gezagsverhouding staat tot zijn opdrachtgevers. Aangiftes bij de belastingdienst, bankafschriften en facturen zeggen niets over een eventuele gezagsverhouding. Daaruit blijkt immers niet van de aard van de opdracht en de werkzaamheden die eiser heeft uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat eiser door verweerder ruimschoots in de gelegenheid is gesteld relevante stukken te overleggen, waarbij verweerder concrete voorbeelden heeft genoemd van stukken die de gestelde zelfstandigheid van eiser zouden kunnen onderbouwen. Eiser heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Ook eiser zelf is zich hiervan bewust en heeft ter zitting erkend dat het enige verschil met de vorige aanvraag is het tijdsverloop. Tijdsverloop kan niet worden aangemerkt als een rechtens relevant nieuw feit.
8. De verwijzing van eiser ter zitting naar het ‘Deliveroo-arrest’ van de Hoge Raad [7] , op grond waarvan eiser zou voldoen aan de criteria voor zelfstandigheid, doet niets af aan het standpunt van verweerder dat er geen rechtens relevante nova zijn aangedragen waarmee de daadwerkelijke zelfstandigheid is aangetoond.
9. Omdat niet is gebleken van rechtens relevante nova en daarmee niet is gebleken dat aan het vereiste dat arbeid als zelfstandige wordt verricht wordt voldaan, komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van de overige beroepsgronden van eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sallam, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn).
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1953.
3.Juridische aanduiding voor nieuwe feiten en veranderde omstandigheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2642.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.