In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, de referent, te verblijven. De referent, die in Nederland asiel heeft verkregen, had eerder aanvragen ingediend voor zijn echtgenote en minderjarige zoon, die wel zijn goedgekeurd. De aanvraag van eiseres werd echter afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat er volgens de minister geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst vanwege de afwezigheid van de referent. Na verdere behandeling op 21 januari 2025, waarbij de referent en een tolk aanwezig waren, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en de referent. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen beschermenswaardig familieleven bestaat, en verklaart het beroep ongegrond. Wel heeft de rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend aan eiseres, omdat er een zorgvuldigheidsgebrek is vastgesteld in de beoordeling door de minister.