ECLI:NL:RBDHA:2025:3199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
23/5278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 en de beoordeling van de rechtmatigheid door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beoordeeld. Eiseres, die alleenstaand is en samen met haar meerderjarige zoon woont, heeft meerdere klachten, waaronder mobiliteitsproblemen, waardoor zij voornamelijk op bed ligt. Op 20 april 2022 heeft zij een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening, die op 11 mei 2022 door het college is toegekend voor een duur van een jaar. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze toekenning, omdat zij van mening is dat het besluit niet voldoende medisch is onderbouwd en dat er geen rekening is gehouden met de overbelasting van haar zoon.

Het college heeft het bezwaar van eiseres op 30 mei 2023 afgewezen en het primaire besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres stelt dat het college tekortschiet in het zorgvuldig onderzoek naar haar situatie en dat de toekenning te tijdelijk is.

De rechtbank concludeert dat de toekenning van de maatwerkvoorziening voor een jaar, die later is verlengd, in overeenstemming is met de Wmo 2015. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de evenredigheid en dat de toekenning niet in het belang van eiseres zou zijn als deze voor een langere duur zou worden verstrekt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, het college

(gemachtigde: mr. N. Doran).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo 2015), omdat deze ontoereikend is qua invulling en omvang.
1.1.
Het college heeft de aanvraag om een maatwerkvoorziening met het primaire besluit van 11 mei 2022 toegekend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 mei 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college het primaire besluit gehandhaafd met aanvulling van de motivering.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift op 6 april 2023 en 19 november 2024.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door dhr. [naam], en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is alleenstaand en woont samen met haar meerderjarige zoon. Eiseres heeft meerdere klachten, onder meer mobiliteitsproblemen. Als gevolg hiervan ligt eiseres voornamelijk op bed. Zij ontvangt begeleiding van het college op grond van de Wmo 2015. Op 20 april 2022 heeft eiseres een ondersteuningsaanvraag ingediend in het kader van het sociaal- en persoonlijke functioneren en mobiliteit bij het college voor een maatwerk-voorziening. Op 11 mei 2022 heeft het college aan eiseres maatwerkvoorzieningen toegekend, zowel als pgb als zorg in natura, voor een duur van een jaar. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat het besluit niet goed genoeg (medisch) is onderbouwd en dat er geen rekening is gehouden met de overbelasting van haar zoon.
3. Op 21 maart 2023 heeft Argonaut een medisch advies uitgebracht met betrekking tot eiseres. In dit advies wordt geconcludeerd dat er geen concreet advies kan worden gegeven over de omvang van de gevraagde ondersteuning. Wel is duidelijk dat eiseres zelf niet in staat is haar huishouden en administratie te voeren en contact te onderhouden met allerlei instanties. Met betrekking tot de zoon van eiseres is er geen onderzoek gedaan. Verder is er onvoldoende netwerk om problemen aangaande het mentale welzijn te kunnen uiten.
4. In het bestreden besluit heeft het college, afgaande op het advies van Argonaut, besloten de bestaande hulp en ondersteuning te verlengen. Het college heeft overwogen dat in het medisch advies wordt onderschreven dat volgens de internist een vorm van psychosomatische fysiotherapie in de thuissituatie een passende vorm zou kunnen zijn om te werken naar basale zelfzorg, omgaan met angst en pijnaanvallen en van zittend naar staand functioneren. Dit wordt aangemerkt als een voorliggende voorziening, omdat deze vorm nog niet eerder is besproken met de huisarts. Het college is van mening dat er ruimhartig is geïndiceerd vanwege de meerdere indicaties, en dat daarom de indiceringen als toereikend moeten worden gezien. Ook is er voor de zoon 12 uur ondersteuning toegekend omdat is gebleken dat hij onvoldoende belastbaar is om de benodigde ondersteuning te bieden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat vindt eiseres?
6. Eiseres is van mening dat met het uitbrengen van het medisch advies en aanvullende besluiten het college invulling heeft gegeven aan haar bezwaren. Haar bezwaren zijn daarmee gegrond en zij vindt dat zij recht heeft op proceskostenvergoeding. Voorts stelt eiseres dat, omdat haar aandoeningen ernstig en niet te behandelen zijn, zij geen reden ziet voor het afgeven van een kortlopende toekenning. Eiseres voert aan dat zij heeft verzocht om een maatwerkvoorziening op grond van artikel 2.3.5 Wmo 2015. Er is veel vrijheid om hier invulling aan te geven. Die vrijheid is echter wel begrensd door een aantal zeer belangrijke waarborgen. In het bijzonder gaat het dan om het verrichten van zorgvuldig onderzoek en het zo concreet mogelijk in kaart brengen van wat de gebreken zijn van de betrokkene. Alleen dan kan adequaat in de behoefte worden voorzien. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit hierin tekort schiet en – samengevat – onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Wat oordeelt de rechtbank?

7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres beperkingen ervaart.
8. Evenmin staat de omvang van de toekenningen ter discussie.
9. Ter zitting is besproken dat de punten die in geschil zijn tussen partijen zien op de tijdelijkheid van de toekenning en de vergoeding van de proceskostenvergoeding. Derhalve laat de rechtbank de overige gronden onbesproken.
10. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
11. De rechtbank overweegt dat hieruit voortvloeit dat ten aanzien van de duur van de toekenning van een voorziening, het leveren van een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven het uitgangspunt is.
12. De wetgever heeft geen wettelijke beperking in tijd gegeven voor toekenning van een voorziening.
13. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, dient bij de toekenning rekening gehouden te worden met de evenredigheid. Verweerder stelt dat bij de toekenning ruimhartiger is toegekend dan gebruikelijk. De rechtbank stelt vast dat de toekenning gold voor een periode van een jaar, welke daarna is verlengd. Desgevraagd heeft verweerder laten weten dat eiseres momenteel toekenningen heeft die lopen tot november 2026. Verweerder heeft ter zitting ten aanzien van een langere duur van de toekenning gesteld, dat dit helemaal niet in het belang zou zijn van eiseres, aangezien er dan geen zicht is op de situatie van eiseres en tussentijds niet kan worden bijgesteld. De rechtbank volgt verweerder hierin en overweegt dat nu het uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat de eigen mogelijkheden en behoeftes van eiseres het uitgangspunt zijn, deze aanpak ook conform het doel van de Wmo 2015 is. [1]
14. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding in bezwaar overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een herroeping van het primaire besluit. Het college heeft in het bestreden besluit weliswaar de motivering nader uitgewerkt, dat maakt niet dat daarmee het primaire besluit is gecorrigeerd of anderszins is herroepen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
14. Uit vorenstaande volgt dat het beroep niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:607.