In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek te verlenen vanwege zijn medische situatie. De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Eiser, zijn moeder, een tolk, en de gemachtigde van zowel eiser als de minister waren aanwezig. De rechtbank schorste het onderzoek omdat de aanvullende gronden van 7 november 2024 de gemachtigde van de minister niet hadden bereikt. Op 7 januari 2025 heeft de minister gereageerd op de aanvullende gronden en een aanvullend BMA-advies overgelegd. Het beroep is vervolgens op 21 januari 2025 opnieuw behandeld.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser aan de hand van de beroepsgronden. Eiser heeft de minister gevraagd om uitstel van vertrek vanwege zijn medische situatie, maar de minister heeft dit verzoek afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het BMA-advies mocht baseren, tenzij eiser concrete aanknopingspunten aanvoert waarom het advies niet klopt.
De rechtbank concludeert dat er geen medische noodsituatie is die uitstel van vertrek rechtvaardigt. De minister heeft op basis van de BMA-adviezen terecht gesteld dat een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden niet wordt verwacht. Eiser heeft niet aangetoond dat het BMA-advies onjuist is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025.