In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn minderjarige kind naar Oekraïne, nadat de moeder op 15 juli 2023 met het kind naar Nederland was vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder geen toestemming van de vader had voor deze overbrenging, wat in strijd was met het gezagsrecht volgens Oekraïens recht. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat terugkeer naar Oekraïne een ernstig risico op geestelijk gevaar voor het kind met zich meebrengt, gezien de huidige oorlogssituatie in Oekraïne. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het kind niet geworteld is in Nederland, maar dat de omstandigheden in Oekraïne, waaronder de oorlog, een terugkeer onwenselijk maken. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot teruggeleiding afgewezen en de voorlopige voogdij over het kind niet toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de benoeming van de bijzondere curator blijft van kracht tijdens eventuele hoger beroep procedures.