ECLI:NL:RBDHA:2025:2961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL23.39117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum verblijfsvergunning asiel na asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. D. Gökcan, die haar een verblijfsvergunning asiel had verleend met een ingangsdatum van 23 mei 2022. Eiseres stelt dat de ingangsdatum moet zijn 16 mei 2022, de datum waarop zij haar asielwens kenbaar maakte aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 februari 2024 en na het sluiten van het onderzoek heeft zij de minister de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op eerdere uitspraken. De rechtbank heeft besloten om de zaak zonder nadere zitting af te doen, wat door beide partijen is goedgekeurd. De rechtbank concludeert dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning onjuist heeft vastgesteld, in strijd met het Unierecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betreft. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 16 mei 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.

Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39117

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de inwilliging van haar asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 13 februari 2024 behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
1.3.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [2] De minister heeft hierop gereageerd, waarop een reactie van eiseres volgde.
1.4.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op een nadere zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 17 november 2023 heeft de minister aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 23 mei 2022 en geldig tot 23 mei 2027. Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning. Zij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 16 mei 2022.
Ingangsdatum
4. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [3] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 16 mei 2022 ten overstaan van de Immigratie- en Naturalisatiedienst haar asielwens heeft geuit. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank vernietigt het besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat dit in strijd is met een wettelijke bepaling. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 16 mei 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. [4]
6. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.814,-.
907,-. [5] De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 november 2023, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 23 mei 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 16 mei 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 17 november 2023, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 27 februari 2025, zonder wijziging van de uitspraakdatum.
De hersteluitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
3.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.