ECLI:NL:RBDHA:2025:2904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/7589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na vernietiging ontslagbesluit van een reservist bij de Koninklijke Marechaussee

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2025, in de zaak SGR 24/7589, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn aanspraak op nabetaling van salaris beoordeeld. Eiser, een reservist bij de Koninklijke Marechaussee, was sinds 22 juli 2015 niet meer opgeroepen vanwege een integriteitsonderzoek. Hij werd op 1 maart 2017 ontslagen wegens wangedrag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het ontslag onterecht was, maar dat de schadevergoeding die eiser ontving, niet volledig was. Verweerder had vastgesteld dat eiser alleen over 2017 schade had geleden, en dat hij in de daaropvolgende jaren geen financieel nadeel had ondervonden omdat hij meer uren bij de politie was gaan werken. De rechtbank oordeelt dat verweerder de schade ten onrechte op € 2.732,06 had vastgesteld, en corrigeert dit naar € 2.832,06. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de schadevergoeding betreft en kent eiser ook proceskostenvergoeding toe. De uitspraak benadrukt dat bij een herroepen ontslag de nabetaling van salaris afhankelijk is van de inkomsten die de werknemer in die periode heeft genoten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Welter),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Zilverberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn aanspraak op nabetaling van salaris.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Achtergrond van het bestreden besluit
2. Eiser was sinds 2004 reservist bij de Koninklijke Marechaussee. Als reservist werd hij opgeroepen om werkzaamheden te verrichten als opsporingsambtenaar in het district Schiphol. Daarnaast is hij op voltijdbasis werkzaam als opsporingsambtenaar bij de Nationale Politie.
2.1.
Vanwege een integriteitsonderzoek naar eiser is hij vanaf 22 juli 2015 niet meer opgeroepen als reservist. Op 12 mei 2016 is eiser door de rechtbank Gelderland strafrechtelijk veroordeeld zonder oplegging van een straf. Vervolgens is hij op 1 maart 2017 wegens wangedrag ontslagen als reservist.
In het hoger beroep tegen de strafrechtelijke veroordeling is eiser op 20 juli 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden ontslagen van rechtsvervolging.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft op 27 oktober 2021 geoordeeld dat sprake was van wangedrag, maar dat ontslag een te zware maatregel was.
Het bestreden besluit
3. Verweerder en eiser hebben overleg gehad over de afwikkeling van de financiële gevolgen van de uitspraak van de Raad. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op basis van de door eiser desgevraagd verstrekte inlichtingen vastgesteld, dat eiser alleen over 2017 schade heeft geleden. Deze schade is vastgesteld op € 2.732,06. In de daaropvolgende jaren heeft eiser volgens verweerder geen financieel nadeel geleden, doordat hij na zijn ontslag meer uren bij de politie is gaan werken.
Daarnaast heeft verweerder een vergoeding vastgesteld voor het misgelopen salaris als reservist over de periode vanaf de start van het integriteitsonderzoek tot aan het ontslag, ten bedrage van € 8.444,90. Hieraan ligt volgens verweerder geen verplichting ten grondslag. Het bedrag is uit coulance toegekend, vanwege de grote impact van het onterechte ontslag en vanwege de duur van het rechtspositionele traject.
Wat vindt eiser in beroep?
4. De vergoeding is te laag. Over de periode tot eisers ontslag moet een vergoeding worden uitgekeerd voor het volledige salaris dat hij als reservist is misgelopen. Uit het oordeel van de Raad volgt namelijk dat het ontslag niet mocht worden opgelegd. Subsidiair moet het volledige bedrag aan gederfd salaris worden uitgekeerd over de periode vanaf het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2016, tot het ontslag op 1 maart 2017. Het ontslagbesluit is namelijk onredelijk laat genomen.
4.1.
Daarnaast heeft verweerder bij de vaststelling van de schade het gemiddeld inkomen over de jaren 2015 tot en met 2017 als maatstaf gehanteerd. Die keuze is onjuist, onbegrijpelijk en niet gemotiveerd. Verweerder had alleen mogen uitgaan van het aantal uren waarvoor eiser als reservist gemiddeld genomen werd opgeroepen, namelijk 394 uur per jaar. Uit een stijging van eisers inkomsten is ten onrechte afgeleid, dat hij na zijn ontslag heeft overgewerkt en daarmee zijn verloren arbeidsuren als reservist heeft gecompenseerd. Dit kan niet kloppen, omdat eiser altijd voltijd bij de politie heeft gewerkt. Verweerder heeft ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen gegevens heeft verstrekt over de oorzaak van de toegenomen salarisinkomsten. Dergelijk bewijs kan eiser in redelijkheid niet leveren, omdat het niets toevoegt en privacygevoelig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt ten eerste dat verweerder niet gehouden was tot nabetaling van salaris over de periode voorafgaand aan het ontslag. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
5.1.
Als een ontslag ongedaan moet worden gemaakt, bestaat recht op nabetaling van het salaris. Verweerder mag daar de door eiser in de desbetreffende periode genoten inkomsten uit arbeid van aftrekken. [1] Hieraan ligt ten grondslag, dat de gevolgen van een herroepen ontslagbesluit zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt. Dit betekent dat eiser wordt beschouwd als in dienst te zijn gebleven en dat hij daarom in beginsel aanspraak heeft op het volle salaris over de periode waarin hij ten onrechte als ontslagen is aangemerkt. Tegelijkertijd betekent het dat rekening wordt gehouden met de omstandigheid, dat eiser de gelegenheid heeft gehad en gebruikt om andere betaalde arbeid te verrichten, die hij niet had kunnen verrichten als hij niet als ontslagen was aangemerkt. [2]
5.2.
Salarisschade die in de periode voorafgaand aan het ontslag is geleden, kan niet het gevolg zijn van het ontslag. Voor zover eiser in deze periode salaris heeft gederfd, vindt dat zijn oorzaak in het feit dat hij vanwege het ingestelde integriteitsonderzoek niet werd opgeroepen als reservist. Aanleiding voor dit onderzoek was de constatering dat eiser 35 declaraties had ingediend waarop was vermeld dat hij met eigen vervoer naar Schiphol reisde, terwijl dat niet het geval was. Dit handelen is uiteindelijk door de Raad aangemerkt als wangedrag.
Vergoeding van schade door vertraging in het nemen van het ontslagbesluit, strekt ook niet tot het ongedaan maken van de financiële gevolgen van het ontslag. Ook het subsidiaire betoog van eiser slaagt dus niet.
Hierbij overweegt de rechtbank dat verweerder voor de periode tot het ontslagbesluit een bedrag van € 8.444,90 heeft vergoed, te weten: 50% van de geschatte inkomsten die eiser als reservist zou hebben genoten. Gezien de aanleiding voor het instellen van het integriteitsonderzoek getuigt deze coulancevergoeding van een billijke opstelling van verweerder.
6. De rechtbank is ten tweede van oordeel, dat verweerder de schade als gevolg van het ontslag ten onrechte op € 2.732.06 heeft vastgesteld. Dit had een bedrag van € 2.832,06 moeten zijn. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6.1.
Verweerder heeft eiser en zijn gemachtigde gevraagd om gegevens, die inzicht bieden in het inkomen dat eiser na zijn ontslag heeft verdiend. Eiser heeft alleen belastingaangiften aan verweerder verstrekt. Ondanks herhaalde verzoeken heeft eiser geen verdere gegevens aangeleverd die een specifieker en gedetailleerder inzicht bieden in de samenstelling van zijn inkomsten in de periode na zijn ontslag. Hiervoor heeft eiser geen plausibele reden gegeven. De verwijzing naar privacy is geen goede reden, omdat mag worden verwacht dat verweerder dergelijke inkomensgegevens vertrouwelijk behandelt. Van eiser mocht meer informatie over zijn inkomen worden verlangd, omdat die informatie essentieel is voor de vaststelling van het bestaan van schade en de omvang daarvan. Omdat deze informatie, ondanks herhaald verzoek van verweerder, niet is verstrekt, mocht verweerder een schatting maken van het inkomen dat eiser op jaarbasis bij voortduring van zijn werkzaamheden als reservist zou hebben genoten. Een geschat gemiddeld jaarlijks inkomen, op basis van het gemiddeld jaarlijks salaris over 2015 tot en met 2017 ingeval van een inzet als reservist gedurende 394 uur per jaar, is hiervoor een geschikte maatstaf. Ter vaststelling van de schade mocht verweerder zich dus baseren op een vergelijking van dit gemiddelde jaarinkomen van € 40.102,06 met de daadwerkelijk genoten jaarinkomens die zijn af te leiden uit de belastingaangiften.
6.2.
Uit de belastingaangiften van eiser blijkt dat hij over 2018 tot en met 2021 meer salaris heeft verdiend dan het als maatstaf genomen gemiddelde, terwijl het inkomen over 2017 slechts € 2.832,06 onder dit gemiddelde ligt. Dit vormt een sterke aanwijzing dat eiser meer uren is gaan werken en dat hij daarmee zijn gederfde arbeidsuren als reservist heeft gecompenseerd. De bevestiging van eiser aan het Hoofd Bureau Reservisten dat hij in deze periode heeft overgewerkt, geeft ook een duidelijk aanwijzing in die richting. Omdat eiser geen nader inzicht heeft gegeven in de oorsprong en samenstelling van zijn inkomsten, heeft verweerder geen aanknopingspunten voor een andere verklaring. Verweerder mocht dan ook concluderen dat eiser alleen over 2017 schade heeft geleden en dat eiser in de daaropvolgende jaren geen financieel nadeel heeft geleden doordat hij na zijn ontslag meer uren is gaan werken. De verloren arbeidsduren als reservist zijn daarmee gecompenseerd.
6.3.
De rechtbank stelt echter vast dat verweerder een vergelijking heeft gemaakt tussen het tot maatstaf genomen gemiddelde en een jaarinkomen over 2017 van € 37.388,-. Dat had een bedrag van € 37.288,- moeten zijn. Door deze rekenfout is het bedrag aan gederfd salaris over 2017 ten onrechte op € 2.732.06 vastgesteld in plaats van € 2.832,06. In zoverre slaagt eisers beroepsgrond tegen de hoogte van het vastgestelde schadebedrag.
6.4.
Eisers verwijzing naar indexering, onregelmatigheidstoeslag en nabetalingen, is niet onderbouwd en vormt geen afdoende verklaring voor de hoogte van zijn inkomsten. Dat eiser voltijds bij de politie werkt betekent niet dat de hoogte van zijn inkomsten een andere oorzaak moet hebben dan overwerk.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bedrag aan na te betalen salaris te laag is vastgesteld. Het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover dit bedrag is bepaald op € 2.732.06. De rechtbank stelt dit bedrag vast op € 2.832,06 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van dit vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
8. Eiser krijgt het griffierecht terug. Hij krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-. [3] Voor de verzochte proceskostenvergoeding in bezwaar is geen aanleiding, omdat verweerder die in het bestreden al heeft toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het na te betalen bedrag is vastgesteld op € 2.732.06;
  • stelt het na te betalen bedrag vast op € 2.832.06 en bepaalt dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een proceskostenvergoeding van € 1.814,- aan eiser betaalt;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep, uitspraak van 30 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3523.
2.Centrale Raad van Beroep, uitspraak van 20 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3992.
3.1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor van 1 en een waarde per punt van € 907,-.