ECLI:NL:RBDHA:2025:2665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.41817 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de uitspraak van de rechtbank inzake asielaanvraag van Syrische nationaliteit

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een Syrische opposant tegen een eerdere uitspraak van 19 december 2024. De opposant had verzet ingesteld tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling had genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep van de opposant ongegrond was, omdat er geen reden was om aan te nemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De opposant had geen onderbouwing gegeven voor zijn stellingen dat hij in Frankrijk onveilig was en dat er substantiële problemen waren in de opvangvoorzieningen.

Tijdens de verzetprocedure heeft de rechtbank enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder de opposant te horen. De rechtbank concludeerde dat de overwegingen in de eerdere uitspraak voldoende waren en dat de opposant geen nieuwe argumenten had ingebracht die aanleiding gaven tot twijfel over de uitkomst. De rechtbank oordeelde dat de psychische klachten van de opposant niet voldoende waren onderbouwd en dat hij in het aanmeldgehoor voldoende gelegenheid had gekregen om zijn bezwaren kenbaar te maken.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41817 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant [1] ,
geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
tegen de uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2024 in het beroep van opposant tegen,

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. Bij besluit van 25 oktober 2024 heeft de minister heeft de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van opposant niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Opposant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 19 december 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep – met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – ongegrond verklaard.
1.3.
Opposant heeft tegen de uitspraak van 19 december 2024 verzet ingesteld. Opposant heeft daarnaast om een tweede voorlopige voorziening verzocht (zaaknummer NL24.51863). Dit verzoek is afgewezen bij uitspraak van 31 december 2024 [2] .
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Opposant is met zijn gemachtigde en een tolk ter zitting verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht, omdat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft geoordeeld, dat de niet nader onderbouwde stellingen van eiser dat er in Frankrijk sprake is van substantiële problemen in de opvangvoorzieningen en dat hij zich in Franrijk onveilig voelde, onvoldoende zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld, dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de medische omstandigheden van eiser -hij heeft suikerziekte en is een tijd geleden gedotterd- geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Dit omdat eiser geen recente medische documenten heeft overgelegd en er daarnaast geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat eiser in het aanmeldgehoor voldoende gelegenheid heeft gekregen zijn bezwaren tegen de overdracht kenbaar te maken.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de uitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Procesbelang
4. De gemachtigde van opposant heeft desgevraagd aan de rechtbank laten weten dat hij contact heeft met opposant en dat opposant in het AZC te St. Annaparochie verblijft. Nu de gemachtigde van opposant weet dat eiser in Nederland verblijft, waar eiser verblijft en met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat er vanuit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is. Er bestaat derhalve procesbelang. De rechtbank vindt hiervoor steun in een uitspraak van de Afdeling. [3]
Het verzet
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 19 december 2024. De rechtbank overweegt daar het volgende over.
6. Opposant stelt allereerst dat hij ten onrechte niet door de rechtbank op een zitting is gehoord. Hij wijst daarbij op de zijns inziens uitgebreide overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 19 december 2024 en de vele bij de rechtbank kennelijk levende vragen die daaruit blijken. Opposant heeft geen antwoord kunnen geven op die vragen. Het oordeel van de rechtbank dat opposant zijn redenen voor het niet terug kunnen keren naar Frankrijk niet aannemelijk heeft gemaakt, maakt dat de uitspraak niet buiten redelijke twijfel genomen had kunnen worden.
6.1.
Inhoudelijk voert opposant aan zich niet te kunnen vinden in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Opposant is slecht behandeld in Frankrijk en het is onbekend in welke situatie hij daar terecht zal komen. In het aanmeldgehoor is niet doorgevraagd naar de ervaringen van opposant in Frankrijk en opposant heeft deze ervaringen door de behandeling buiten zitting ook niet ter zitting kunnen toelichten. Tot slot stelt opposant het afgelopen jaar psychische klachten te hebben ontwikkeld en het mentaal niet aan te kunnen weer naar een ander land te moeten vertrekken.
7. De rechtbank overweegt dat de Afdeling heeft geoordeeld dat de beoordeling in de verzetprocedure zich beperkt tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen, omdat het oordeel buiten redelijke twijfel was. [4] Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient ook te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
7.1.
De rechtbank volgt opposant niet in de stelling dat de overwegingen van de rechtbank zodanig uitgebreid zijn, dat de uitspraak niet buiten redelijke twijfel buiten zitting gedaan had kunnen worden. In de uitspraak van 19 december 2024 zijn de beroepsgronden van eiser besproken. Het aantal overwegingen correspondeert met die beroepsgronden. Het betreffen daarnaast in dit geval overwegend standaardoverwegingen ten aanzien van Frankrijk, waarbij de kern van de uitspraak is dat eiser zijn stellingen niet of onvoldoende heeft onderbouwd.
7.2.
Dat opposant tijdens het aanmeldgehoor onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen zijn bezwaren kenbaar te maken, is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Hetzelfde geldt voor de argumenten dat opposant zich niet kan vinden in de Afdelingsjurisprudentie of ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en de behandeling die hij daar heeft ondervonden. Opposant heeft in het verzetschrift en ter zitting geen onderbouwing van zijn standpunten ingebracht zodat er geen aanleiding is te twijfelen aan de uitkomst van de procedure. Daarbij heeft opposant ter zitting aangegeven niet te kunnen verklaren over de situatie in Frankrijk omdat hij na aankomst in dit land snel is vertrokken. De gestelde psychische klachten van eiser geven ook geen aanleiding voor twijfel. Deze klachten zijn in het geheel niet nader toegelicht of onderbouwd.

Conclusie

8. Het verzet is daarom ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 19 december 2024 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
4.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2177.