ECLI:NL:RBDHA:2024:22270
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die asiel heeft aangevraagd, heeft tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie verzet ingesteld. De minister had op 25 oktober 2024 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. Verzoeker heeft op 23 december 2024 verzet ingesteld tegen de uitspraak van 19 december 2024, waarin zijn beroep kennelijk ongegrond werd verklaard. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet aan Frankrijk zou worden overgedragen en zijn verzet in Nederland kon afwachten. De minister had echter al aangekondigd dat verzoeker op 8 januari 2025 zou worden overgedragen aan Frankrijk.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzet volgens hem geen redelijke kans van slagen had. Hij oordeelde dat de rechtbank terecht buiten zitting had geoordeeld en dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn bezwaren te uiten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en dat de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet gebonden is aan deze uitspraak. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de minister had bevestigd dat de overdracht niet gedwongen zou plaatsvinden en verzoeker niet vrijwillig naar Frankrijk wilde vertrekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.