ECLI:NL:RBDHA:2025:265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiser die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 29 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken, wat leidt tot de conclusie dat hij geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. De gemachtigde van de eiser heeft niet gereageerd op verzoeken om te bevestigen of er nog contact is met de eiser.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de gezamenlijke regelgeving van de Europese Unie over asielaanvragen en de verplichtingen die voortvloeien uit de Dublinverordening. Aangezien de eiser met onbekende bestemming is vertrokken zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, gaat de rechtbank ervan uit dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaart, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
8 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek van eiser een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.44173. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 15 juli 2024 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 19 juli 2024 aanvaard.
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Dit is ingegeven door de aan de rechtbank gestuurde brief van de minister van 2 december 2024, waarin wordt verwezen naar een bijlage met daarin een melding van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. Uit deze melding blijkt dat eiser op 29 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken.
5. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij bericht van 11 december 2024 verzocht om binnen één week aan te geven of de gemachtigde van eiser nog contact onderhoudt met eiser en om aan te geven of er nog procesbelang bestaat. De gemachtigde van eiser heeft hier niet op gereageerd.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] volgt dat, als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Dit is slechts anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
7. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
mr.H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579 of van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.