ECLI:NL:RBDHA:2025:2427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/3737 en SGR 24/3738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking van ZW- en WIA-uitkering wegens gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de intrekking van haar Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkering. Eiseres had een arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam 1] B.V. en meldde zich ziek op 15 oktober 2020. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een ZW-uitkering toe, maar startte later een onderzoek naar gefingeerde dienstverbanden. Dit leidde tot de conclusie dat het dienstverband van eiseres slechts op papier bestond, wat resulteerde in de intrekking van haar uitkeringen en de eis tot terugbetaling van ontvangen bedragen. Eiseres betwistte de intrekking en voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de besluiten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg het Uwv op nieuwe besluiten te nemen, waarbij het belang van eiseres in acht moest worden genomen. Tevens werd het griffierecht vergoed en werden de proceskosten toegewezen aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3737 en SGR 24/3738

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Inleiding

Op 12 augustus 2020 is eiseres een arbeidsovereenkomst fase A aangegaan met [bedrijfsnaam 1] B.V. (de werkgever). Op 15 oktober 2020 heeft zij zich ziekgemeld. In het besluit van 10 november 2020 heeft verweerder per 19 oktober 2020 aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het besluit van 23 september 2022 heeft verweerder aan eiseres per 13 oktober 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
Bij een risicoselectie door medewerkers van verweerder op gefingeerde dienstverbanden binnen het lopende Ziektewet-uitkeringsbestand, is het dienstverband van eiseres als aanpakwaardig bestempeld omdat sprake is van een kort dienstverband en eiseres niet bekend was met andere dienstverbanden. Hierna is een zogeheten themaonderzoek gestart, waarbij Suwinet, Uwv-systemen en systemen alsmede registers van externe partijen geraadpleegd zijn. Daarnaast is informatie opgevraagd bij externe partijen, waaronder de Belastingdienst en is contact opgenomen met derden, waaronder Spine & Joint Centre. Ook is met eiseres gesproken. De onderzoeksbevindingen van het Uwv zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 21 augustus 2023. Op basis hiervan is het Uwv tot de conclusie gekomen dat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de werkgever alleen op papier bestaan heeft en dus een gefingeerd dienstverband betreft. Dat brengt mee dat eiseres niet als werknemer kan worden beschouwd, zodat zij niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringswetten en om die reden geen recht had op de hiervoor genoemde ZW-uitkering en WIA-uitkering.
In het besluit van 3 oktober 2023 heeft verweerder vervolgens bepaald dat de WIA-uitkering van eiseres vanaf 13 oktober 2022 wordt beëindigd, omdat zij niet heeft gewerkt bij de werkgever of de inlener, [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [bedrijfsnaam 2] ).
In het besluit van 3 oktober 2023 (het primaire besluit I) heeft verweerder bepaald dat eiseres het bedrag van € 5.404,01 dat zij aan WIA-uitkering heeft ontvangen in de periode van 13 oktober 2022 tot en met 30 september 2023 moet terugbetalen.
In het besluit van 4 oktober 2023 (het primaire besluit II) heeft verweerder bepaald dat eiseres het bedrag van € 37.767,41 dat zij aan ZW-uitkering heeft ontvangen in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 12 oktober 2022 moet terugbetalen.
In het besluit van 5 oktober 2023 heeft verweerder bepaald dat eiseres eveneens geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat geen sprake was van een privaatrechtelijk dienstverband en zij daarom niet verzekerd is geweest voor de werknemersverzekeringen.
In het besluit van 3 april 2024 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en bepaald dat zij geen recht had op een WIA-uitkering en dat zij het teveel ontvangen bedrag moet terugbetalen op de grond dat aannemelijk is dat sprake was van een gefingeerd dienstverband tussen eiseres en de werkgever.
Op dezelfde grond heeft verweerder het bezwaar van eiseres in het besluit van 3 april 2024 (het bestreden besluit II) ongegrond verklaard en bepaald dat zij geen recht had op een ZW-uitkering en dat zij het teveel ontvangen bedrag moet terugbetalen.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft beide beroepen gezamenlijk op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Gronden van eiseres
1.1
Eiseres betwist dat zij de intrekkingsbesluiten van 3 en 5 oktober 2023 heeft ontvangen. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat de intrekkingsbesluiten zijn ontvangen door eiseres. Volgens verweerder maakten de besluiten van 3 en 5 oktober 2023 deel uit van het dossier dat naar de toenmalige gemachtigde van eiseres is verzonden tijdens de bezwaarprocedure. Dit sterkt het standpunt van eiseres dat zij deze besluiten niet heeft ontvangen. Daarbij wordt het procesdossier pas verstuurd nadat eerst (pro forma) bezwaar is gemaakt. In dit geval werd het procesdossier pas op 22 november 2023 ontvangen door de toenmalige gemachtigde en dat is ruim na de bezwaartermijn. Zij heeft dan ook nooit tijdig bezwaar kunnen maken tegen de intrekkingsbesluiten. Daarnaast is een dergelijke wijze van bekendmaking van besluiten onzorgvuldig en onrechtmatig, want van een gemachtigde kan niet worden verlangd om in een dossier op zoek te gaan naar besluiten. Bovendien bevatten de besluiten van 3 en 5 oktober 2023 slechts de mededeling dat de WIA-uitkering stopt en dat de aanvraag van de ZW-uitkering wordt afgewezen, zonder nadere onderbouwing. Die onderbouwing wordt wel gegeven in de besluiten die daarna zijn genomen met betrekking tot de terugvordering van WIA- en ZW-uitkering. Eiseres is tegen die motivering in bezwaar gegaan, zodat zij inhoudelijk ook bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekkingsbesluiten. Dat zij inhoudelijk bezwaar heeft gemaakt, blijkt ook uit de bestreden besluiten I en II waarin verweerder inhoudelijk ingaat op de intrekking en de terugvordering. Het standpunt van verweerder in deze beroepsprocedure dat de intrekkingsbesluiten in rechte vaststaan, is dus totaal anders dan het in bezwaar ingenomen standpunt. Dit is in strijd met de goede procesorde.
1.2
Eiseres betoogt verder dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband tussen de werkgever en eiseres. Zij kan de motivering van verweerder overtuigend weerleggen, zodat de motivering van de bestreden besluiten I en II wegvalt. Zo heeft zij niet tegenstrijdig verklaard. Eiseres had een divers pakket aan werkzaamheden omdat zij als enige dagelijks bij de inlener, [bedrijfsnaam 2] , aanwezig was. Wat betreft de omvang van computerwerkzaamheden heeft ze geprobeerd uit te leggen dat ze op de computer niet veel anders deed dan kijken of de informatie in de digitale dossiers overeenkwam met de fysieke dossiers in de kasten (archiefwerkzaamheden). Voor het overige deed ze niet veel op de computer. Ze heeft dus bedoelen te zeggen dat ze eigenlijk niet veel verschillende werkzaamheden deed op de computer en dat komt overeen met haar verklaringen. Volgens eiseres is het onevenredig dat verweerder hieraan zoveel gewicht toekent. De werkplek van eiseres was op de eerste verdieping, die toegankelijk was via een ijzeren trap. Op de begane grond in het pand van de werkgever stonden de graafmachines en bevond zich een slaapplek voor [naam 1] , een familielid van [naam 2] , de eigenaar van [bedrijfsnaam 2] . Dit familielid was dagelijks aanwezig in het pand omdat hij daar woonde. Het familielid was een collega, maar geen directe collega omdat eiseres haar werkzaamheden zelfstandig uitvoerde. Ook werkte het familielid niet fulltime bij de werkgever, maar als er iets moest gebeuren dan deed hij dat. Dit stemt opnieuw overeen met haar verklaringen.
1.3
Over de verklaringen van [naam 2] merkt eiseres op dat het twee zeer korte gesprekken betreffen tussen [naam 2] en de onderzoeker van verweerder. Het lijkt alsof verweerder alleen op zoek was naar bevestiging van de eigen vermoedens. Er werd niet doorgevraagd. Verweerder heeft bovendien aan het begin van het gesprek niet expliciet genoemd dat het over detachering bij [bedrijfsnaam 2] gaat. De onderneming [naam 2] is een onderneming die bestaat uit verschillende bedrijven, waaronder [bedrijfsnaam 2] . De onderneming [naam 2] is actief in de bouwsector waarin vrijwel alleen maar mannen werken. In de verschillende bedrijven van de onderneming [naam 2] is veel personeel, al dan niet uitgeleend. Dat [naam 2] aangeeft alleen maar mannen in dienst te hebben, dient daarom niet al te letterlijk te worden opgevat. Toen in het tweede gesprek expliciet over [bedrijfsnaam 2] is gesproken heeft [naam 2] aangegeven dat er inderdaad een medewerkster voor archivering is aangenomen. Omdat eiseres in eerste instantie voor archiveringswerkzaamheden werd aangenomen, maar al snel ook andere taken moest doen, heeft [naam 2] gesproken over archiveringswerkzaamheden. Eiseres heeft ook maar drie maanden werkzaamheden verricht voor [bedrijfsnaam 2] . Omdat [naam 2] veel personeel in dienst heeft, is het niet vreemd dat [naam 2] niet alles direct scherp had. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze omstandigheden.
1.4
Verder voert eiseres aan dat het haar niet verweten kan worden dat zij in de boekhouding niet is terug te vinden. Dat de administratie niet goed op orde is volgt ook uit de verlate loonaangiftes, uit het nettosalaris op de salarisspecificaties dat niet overeenkomt met het uitbetaalde nettoloon en uit de verklaringen van eiseres. Dat eiseres niet in actie is gekomen nadat ze teveel salaris had ontvangen betekent niet dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Dit alles mag en kan niet voor haar rekening en risico komen. Wat betreft de pinbetalingen die nagenoeg allemaal in Delft zijn gedaan aan het einde van de ochtend en begin van de middag, betoogt eiseres dat deze zijn gedaan door haar zoon. Eiseres verzoekt de rechtbank om [naam 2] en themaonderzoeker van verweerder [naam 3] op te roepen als getuigen, zodat de mogelijke onduidelijkheden in de verklaringen kunnen worden uitgelegd. Bovendien betoogt eiseres dat sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. Vanwege haar medische toestand, is zij niet in staat om in de toekomst een groot bedrag te verdienen. Ze heeft niet de financiële middelen om de hoge terugvorderingen terug te betalen.
Standpunt van verweerder
2.1
Gelet op de op verschillende momenten op meerdere punten inconsequente verklaringen van eiseres over de door haar verrichte werkzaamheden en het ontbreken van officiële en verifieerbare stukken waaruit blijkt dat eiseres gedetacheerd is geweest bij [bedrijfsnaam 3] B.V. of [bedrijfsnaam 2] , stelt verweerder zich in de bestreden besluiten I en II op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiseres heeft gewerkt bij [bedrijfsnaam 2] . Verweerder acht het opmerkelijk dat eiseres op het ene moment stelt dat zij het overgrote deel van haar werktijd achter de computer doorbracht en vervolgens stelt maar weinig achter de computer te hebben gewerkt. Ook heeft eiseres verschillend verklaard ten aanzien van het al dan niet alleen werken. Hoewel verweerder vanwege de korte duur dat eiseres heeft gewerkt het nog enigszins voorstelbaar acht dat de eigenaar van werkgever eiseres niet kent, is het onbegrijpelijk dat hiervan niets terug te vinden is in de boekhouding. Verder is het opmerkelijk dat de loonaangiftes met terugwerkende kracht zijn gedaan en de ontvangen bedragen niet kloppen. Ook komt het SV-loon zoals vermeld in de polisadministratie niet overeen met de brutobedragen zoals vermeld op de salarisspecificaties. Het standpunt van eiseres dat zij over fouten in de salarisbetaling heeft geklaagd bij de werkgever, heeft zij niet onderbouwd met stukken.
2.2
In het verweerschrift stelt verweerder zich aanvullend op het standpunt dat de intrekkingen van het recht op ZW- en WIA-uitkering in rechte vaststaan, omdat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 3 oktober 2023, waarin het recht op een WIA-uitkering is herzien en beëindigd vanaf 13 oktober 2022, en tegen het besluit van 5 oktober 2023, waarin het recht op een ZW-uitkering per 19 oktober 2020 is herzien en afgewezen. Deze besluiten maakten onderdeel uit van het dossier dat naar de toenmalige gemachtigde van eiseres is verzonden tijdens de bezwaarprocedure tegen de primaire besluiten. Ook wordt in de primaire besluiten I en II verwezen naar deze intrekkingsbesluiten. Eiseres heeft kennelijk geen aanleiding gezien om tegen die besluiten bezwaar te maken, ondanks dat de bezwaartermijn van de intrekkingsbesluiten nog niet verstreken was toen zij bezwaar maakte tegen de primaire besluiten. Van een professioneel gemachtigde mag dit wel worden verwacht. Verweerder heeft geen bezwaarschriften ontvangen die zijn gericht tegen de intrekkingsbeslissingen en eiseres heeft ook niet aangetoond dat dergelijke bezwaarschriften zijn verzonden. Verweerder is verder van mening dat een gewijzigde motivering in het verweerschrift niet in strijd kan worden geacht met de goede procesorde. Eiseres heeft namelijk ruimschoots de gelegenheid gehad om tijdig op het gewijzigde standpunt te reageren, zodat het aannemelijk is dat eiseres door het gewijzigde standpunt niet is benadeeld.
Beoordeling door de rechtbank
Is eiseres ontvankelijk in haar beroep tegen de intrekking van de ZW- en WIA-uitkering?
3.1
Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
3.2
Het is vaste rechtspraak dat het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen, indien een geadresseerde stelt dat een niet aangetekend verzonden besluit niet is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Contra-indicaties kunnen echter meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee – zonder nader bewijs – ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden. [1]
3.3
Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat besluiten over de ZW alleen in het online portal van het Uwv worden geplaatst en niet per post worden verstuurd. Van betrokkenen wordt verwacht dat om de zoveel tijd in het portal gekeken wordt en dat een waarschuwingsmelding wordt aangezet zodat een betrokkene weet dat er iets gebeurt. Daar worden betrokkenen volgens verweerder op gewezen. De besluiten van de afdeling handhaving, waaronder terugvorderingsbesluiten, worden alleen per post verstuurd. Verweerder heeft geen bewijs van verzending of een bewijs van plaatsing in het online portal, omdat de rechtbank daar niet om heeft gevraagd.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de intrekkingsbesluiten van 3 en 5 oktober 2023 ook daadwerkelijk zijn verzonden, dan wel zijn uitgereikt aan eiseres. Dat de rechtbank niet aan verweerder om bewijs van verzending of plaatsing in het online portal heeft gevraagd, maakt dit niet anders. Van verweerder mag worden verwacht dat hij bekend is met zijn bewijspositie, namelijk dat het aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat een besluit door de geadresseerde is ontvangen.
3.5
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen contra-indicaties zijn waaruit zou kunnen worden afgeleid dat eiseres de intrekkingsbesluiten wel heeft ontvangen. Dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten I en II en dat de intrekkingsbesluiten van 3 en 5 oktober 2023 in het procesdossier zaten kan niet gelden als zo’n contra-indicatie. Toezending van een besluit als onderdeel van de gedingstukken in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure tegen een ander besluit, is geen bekendmaking in de zin van de Awb. [2] Van eiseres kan bovendien niet verwacht worden dat zij in een procesdossier zoekt naar besluiten die zij mogelijk nog niet eerder heeft gezien. Dat eiseres werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde maakt dit niet anders. Dat in de primaire besluiten I en II wordt verwezen naar de intrekkingsbesluiten van 3 en 5 oktober 2023 is ook geen contra-indicatie, omdat hieruit niet blijkt dat eiseres die besluiten heeft ontvangen. Daarbij komt dat verweerder eerst op 4 oktober 2023 het terugvorderingsbesluit van de ZW-uitkering heeft genomen en pas op een dag later, op 5 oktober 2023, het besluit is genomen waarin is bepaald dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering. Dit betekent dus dat in het terugvorderingsbesluit van 4 oktober 2023 wordt verwezen naar een besluit dat op dat moment nog niet is genomen.
3.6
Uit het voorgaande volgt dat de bezwaartermijn tegen de intrekkingsbesluiten niet op 3 en 5 oktober 2023 is gaan lopen. Tijdens de beroepsprocedure is gebleken dat eiseres inhoudelijk wel bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van de WIA-uitkering en de intrekking van de ZW-uitkering. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bestreden besluiten I en II ook inhoudelijk is ingegaan op de intrekkingsbesluiten van 3 en 5 oktober 2023 en de bezwaren hiertegen. De rechtbank zal dit gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank zal in deze beroepsprocedure haar gronden gericht tegen de intrekking van de ZW- en WIA-uitkering inhoudelijk behandelen.
Is sprake van een gefingeerd dienstverband?
4.1
Bij besluiten tot intrekking en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. [3] Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat het Uwv feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiseres en de werkgever. Indien op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres geen dienstbetrekking heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
4.2
De rechtbank ziet in de onderzoeksbevindingen niet terug dat eiseres verschillend heeft verklaard over haar werkzaamheden en/of dat er diverse tegenstrijdigheden uit het onderzoek naar voren komen. Zo heeft eiseres consistent verklaard dat zij archiefwerkzaamheden verrichtte. Ook [naam 2] heeft in het tweede telefoongesprek op 27 juli 2023 verklaard dat hij voor [bedrijfsnaam 2] in 2020 iemand gedetacheerd had gekregen voor archiefwerkzaamheden. Verder heeft eiseres verklaard dat zij naast archiveren, verschillende werkzaamheden heeft verricht, waaronder graafmachines uitlenen en koffie brengen naar het personeel van [naam 2] . De rechtbank begrijpt uit haar verklaringen dat het er met name om ging dat er iemand aanwezig was op het kantoor van [bedrijfsnaam 2] zodat klanten machines konden huren. De rechtbank acht het niet van doorslaggevend belang dat [naam 4] heeft aangegeven dat eiseres als zorgmedewerkster en schoonmaakster werkzaam was, omdat [naam 4] als detacherende werkgever niet betrokken is geweest bij de feitelijk verrichte werkzaamheden. De rechtbank ziet in de stukken ook niet terug dat eiseres verschillend heeft verklaard over de locatie waar zij de functie uitvoerde. Indien verweerder hiermee bedoelt dat eiseres op een vragenlijst voor de ZW-uitkering heeft aangegeven dat zij klantenbezoeken deed, overweegt de rechtbank dat dit niet wegneemt dat eiseres de werkzaamheden met name uitvoerde op het kantoor van [bedrijfsnaam 2] . Zoals eiseres in het gesprek op 12 juli 2023 heeft verklaard, is zij tweemaal op klantenbezoek geweest.
4.3
De rechtbank overweegt verder dat het eiseres niet aangerekend kan worden dat verweerder geen verklaring heeft gevonden voor het verschil tussen de door eiseres van de werkgever ontvangen bedragen en de bedragen die zijn vermeld in de polisadministratie. Dat [naam 4] , voormalig eigenaar van de werkgever, zich niet kon herinneren bij welke onderneming eiseres was gedetacheerd, acht de rechtbank, net als verweerder zelf, niet van doorslaggevend belang omdat de werkgever sinds 2021 een nieuwe eigenaar heeft, het begrijpelijk is dat [naam 4] geen (administratieve) stukken heeft van de werkgever en eiseres slechts twee maanden via zijn voormalig uitzendbureau heeft gewerkt. Dat verweerder de nieuwe eigenaar niet kon bereiken kan ook eiseres niet aangerekend worden. De rechtbank overweegt verder dat in de bestreden besluiten I en II door verweerder alleen belang is gehecht aan het eerste telefoongesprek met [naam 2] dat op 27 juli 2023 heeft plaatsgevonden, terwijl [naam 2] in het tweede telefoongesprek heeft verklaard dat hij niet wist dat het over [bedrijfsnaam 2] ging en dat hij voor [bedrijfsnaam 2] in 2020 iemand gedetacheerd had gekregen voor archiefwerkzaamheden. Dat [naam 2] niet expliciet heeft verklaard dat eiseres de archiefwerkzaamheden heeft verricht, doet hieraan niet af. De onderzoeker van verweerder heeft hier in het kader van [bedrijfsnaam 2] ook niet naar gevraagd. De rechtbank acht in dit kader ook van belang dat eiseres maar voor een korte periode bij [bedrijfsnaam 2] heeft gewerkt en dat was tijdens het telefoongesprek in 2023 alweer drie jaar geleden. Dat [bedrijfsnaam 2] geen facturen heeft van de werkgever kan ook eiseres niet aangerekend worden.
4.4
Met betrekking tot de pinbetalingen die eiseres volgens haar bankafschriften tijdens werktijd bij onder andere supermarkten, tankstations en zonnestudio’s heeft gedaan, overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft onderbouwd dat deze pinbetalingen door haar zoon zijn verricht. De rechtbank is echter van oordeel dat deze onderzoeksbevindingen onvoldoende zijn om hieraan de conclusie te verbinden dat sprake is van een gefingeerd dienstverband.
4.5
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank acht hierbij verder van belang dat eiseres op de zitting gedetailleerd heeft verklaard over haar werkzaamheden en de werklocatie. Zo heeft zij aangegeven dat zij de archivering van een aantal jaren op orde moest brengen, graafmachines in ontvangst moest nemen of moest uitlenen, de kantine schoonmaken, koffie klaarzetten, boodschappen doen, vertalen van brieven. Ze was, naast de schoonmaakster, de enige daar en ze deed een beetje van alles. Ze moest veel op de computer kijken voor de archiveringswerkzaamheden om te controleren of een archiefmap op de computer was opgeslagen en het camerasysteem stond ook op de computer, maar ze verrichtte niet veel werk op de computer. Ze heeft de inlogcodes nog. [naam 2] kwam twee tot drie keer in de week langs en als ze haar uren door moest geven, dan ging dat ook via hem. Het inhalen van uren deed ze in het weekend. De neef van [naam 2] , [naam 1] , was er altijd dus ze kon dan binnenkomen, maar ze had ook zelf de sleutels en de codes. [naam 2] ging ervan uit dat ze haar werkzaamheden uitvoerde. Over de werklocatie heeft ze verklaard dat [naam 1] op de benedenverdieping sliep en eigenlijk daar woonde. Hij had daar een eigen kamer. Op de benedenverdieping stonden ook de graafmachines. Eiseres zat boven. Het rolluik stond meestal open en eiseres kon op de camera zien als iemand voor de deur stond. Ze liep dan naar beneden via een ijzeren trap. Soms deed [naam 1] open. Er was ook een hondje, Patrón. Het hondje was van de buurman, maar [naam 1] nam hem vaak mee. De werklocatie was op een industrieterrein, rechtsaf bij de Basic Fit. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze gedetailleerde verklaringen aannemelijk is dat eiseres werkzaamheden heeft verricht voor de werkgever bij [bedrijfsnaam 2] .
Conclusie
5. Nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband, betekent dit dat verweerder in de bestreden besluiten I en II ten onrechte heeft bepaald dat eiseres geen recht heeft op een ZW- en WIA-uitkering en ten onrechte heeft bepaald dat zij de teveel ontvangen bedragen moet terugbetalen. De grond van eiseres dat sprake is van dringende redenen om van de terugvorderingen af te zien, behoeft dan ook geen bespreking meer.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten I en II wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen om nieuwe besluiten op de bezwaren van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank stelt vast dat eiseres voor beide beroepen griffierecht heeft betaald.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank beide beroepen aanmerkt als samenhangende zaken komen de proceskosten op grond van artikel 3 van het Bpb eenmaal voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I en II;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 102,- (tweemaal € 51,-) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Timmer, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. M.P. Verloop, leden, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1804.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU2930.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479.