Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer],
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.
Inleiding
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat Kroatië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt en dat hij in Kroatië geen opvang heeft gehad. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat dit in zijn specifieke geval niet het geval is. De rechtbank wijst erop dat de informatie die eiser heeft ingediend niet voldoende is om aan te tonen dat er sprake is van onmenselijke of vernederende behandeling in Kroatië. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinprocedure rechtvaardigen.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na bekendmaking.