ECLI:NL:RBDHA:2025:236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oegandese eiser in verband met interstatelijk vertrouwensbeginsel en bijzondere omstandigheden

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Oegandese eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen mocht worden, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 16 juni 2024 asiel aangevraagd, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje eerder een visum had afgegeven aan eiser en de verantwoordelijkheid voor de asielprocedure had bevestigd. Eiser voerde aan dat hij in Spanje niet veilig zou zijn vanwege zijn homoseksuele gerichtheid en de risico's die hij zou lopen binnen de Oegandese gemeenschap daar. Hij stelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de situatie van asielzoekers in Spanje en dat hij in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat Spanje niet in staat zou zijn om hem een veilige omgeving te bieden. De rechtbank wees erop dat Spanje, net als Nederland, partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, en dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de veiligheid in Spanje. Eiser had geen ervaringen met de Spaanse asielprocedure en had niet onderbouwd dat hij geen toegang zou krijgen tot opvang en asielprocedures. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51074

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Oegandese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 16 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Spanje in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 13 juni 2024 tot 12 juli 2024. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [3] heeft Nederland op 5 juli 2024 aan Spanje een verzoek om overname gedaan. De autoriteiten van Spanje hebben niet binnen de termijn van twee maanden gereageerd. De verantwoordelijkheid van Spanje staat daarom vast sinds 6 september 2024 op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening. Op 25 oktober 2024 hebben de autoriteiten van Spanje hun verantwoordelijkheid alsnog bevestigd.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. Uit het AIDA-rapport van 2023, de update van het AIDA-rapport van 10 juli 2024 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 9 april 2024 [4] volgt dat eiser moeite zal hebben om toegang te verkrijgen tot opvang en de asielprocedure in Spanje. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar mogelijke structurele tekortkomingen in Spanje ten aanzien van de behandeling van asielzoekers. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024 [5] en zittingsplaats Roermond van 12 juli 2024. [6] Verder is eiser bijzonder kwetsbaar. Zijn homoseksuele gerichtheid, zijn zichtbaarheid binnen de Oegandese gemeenschap in Spanje en de daaruit voortvloeiende risico's zijn bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven voor de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Spanje kan, anders dan Nederland waar de Oegandese diaspora veel minder aanwezig is, zonder vooraf gevraagde garanties door verweerder, geen veilige omgeving bieden voor eiser. In Spanje zal eiser zodra zijn homoseksuele gerichtheid bekend wordt, door andere Oegandese asielzoekers worden genegeerd, gediscrimineerd, aangevallen of zelfs gedood. Hij stelt bij overdracht dan ook in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [7]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In beginsel mag verweerder ten opzichte van Spanje, dat evenals Nederland partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling [8] van 24 juni 2024. [9] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. De Afdeling is bij haar beoordeling onder andere ingegaan op het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij in Spanje geen toegang krijgt tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Daarbij wordt opgemerkt dat eiser geen ervaringen heeft met de Spaanse asielprocedure en de opvangvoorzieningen, nu hij heeft verklaard nooit in Spanje te zijn geweest [10] en daar geen asielaanvraag heeft ingediend. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Bovendien heeft Spanje met het fictief claimakkoord en het daarna bevestigend claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
5. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Hiertoe wordt overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in Spanje niet zal worden beschermd wegens zijn homoseksuele gerichtheid. Ook de enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij in Spanje problemen zal ervaren met de Oegandese gemeenschap, maakt niet dat sprake is van een bijzondere, individuele omstandigheid. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Aanmeldgehoor p.5.