ECLI:NL:RBDHA:2025:23422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
09/180784-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en veroordeling voor beïnvloeden getuige

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensenhandel en het beïnvloeden van een getuige. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan seksuele uitbuiting van het vermeende slachtoffer, [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [slachtoffer] niet voldoende bewijs boden voor de tenlastelegging van mensenhandel. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van [slachtoffer] om een verklaring af te leggen bij de politie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de verklaringsvrijheid van [slachtoffer] had willen beïnvloeden door haar instructies te geven over wat zij tegen de politie moest zeggen. De verdachte kreeg een taakstraf van 180 uren opgelegd, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank oordeelde dat het beïnvloeden van getuigen een ernstig strafbaar feit is, dat de rechtsorde ondermijnt. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/180784-24
Datum uitspraak: 9 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] ,
op dit moment zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 september 2024, 9 december 2024 (beide pro forma), 14 mei 2025 (aanhouding), 6 en 11 november 2025 (inhoudelijke behandeling) en 25 november 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.Y, Rose, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Altindag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 14 mei 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 16 mei 2024 meldde zich bij de politie een man (hierna: de melder). Hij verklaarde dat hij op 12 en 13 mei 2024 seksafspraken heeft gehad met een wellicht minderjarige vrouw met de naam ‘ [naam 1] ’. De melder had een advertentie van [naam 1] op de website [website] gevonden. Hij betaalde de diensten via een betaalverzoek. Nadat de melder op een website van de politie had gelezen over signalen van gedwongen prostitutie, kreeg hij het vermoeden dat bij ‘ [naam 1] ’ sprake was van gedwongen prostitutie. Naar aanleiding van bovenstaande werd door de politie op 17 mei 2024 het onderzoek met de naam ‘TOK’ opgestart.
Op 30 mei 2024 vond een informatief gesprek mensenhandel met het vermeende slachtoffer plaats. Zij heet [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) en is geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteland] . Op 6 juni 2024 heeft de politie opnieuw met [slachtoffer] gesproken. Zij vertelde tijdens die gesprekken dat zij vrijwillig werkzaam was in de prostitutie. [verdachte] , (de verdachte), [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (de medeverdachten), zouden haar daarbij hebben geholpen. Ze vertelde ook dat ze een relatie had met [medeverdachte 2] . In september 2024 heeft de politie contact gezocht met [slachtoffer] , waarbij haar werd verteld dat zij door de rechter-commissaris zou worden gehoord. [slachtoffer] vertelde toen dat ze eerder bij de politie niet alles had verteld, omdat ze bang was. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] op 28 februari 2025, 4 maart 2025 en 7 maart 2025 bij de rechter-commissaris een uitgebreide verklaring afgelegd.
De verdachte wordt verweten dat hij zich samen met een of meer ander(en) schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, in de vorm van seksuele uitbuiting, ten aanzien van [slachtoffer] (feit 1) en dat hij samen met een (of meer) ander(en) de vrijheid van [slachtoffer] om een verklaring af te leggen bij de politie heeft beïnvloed (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de officier van justitie.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de verdediging.
3.4.
Vrijspraak van feit 1
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) Sr en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid.
Uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van artikel 273f Sr door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Van uitbuiting in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert. Het criterium omvat in ieder geval dat de prostituee zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt.
De periode van 1 maart tot en met 25 april 2024
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij in eerste instantie samenwerkte met de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte heeft op 10 april 2024 een advertentie aangemaakt en deze op een sekswebsite geplaatst. Over de totstandkoming van deze advertentie heeft [slachtoffer] verklaard dat zij er toen mee instemde om sekswerkzaamheden te gaan verrichten en dat de advertentie door de verdachte in samenspraak met haar is opgesteld. Zo besprak hij met haar welke handelingen zij zou verrichten en dit heeft hij op haar profiel aangegeven. De verdachten regelden het vervoer naar de afspraken en het geld dat [slachtoffer] met haar werkzaamheden verdiende werd verdeeld. De verdachte heeft verklaard dat hij vier of vijf dagen is meegegaan met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [slachtoffer] toen [slachtoffer] van klant naar klant werd gebracht. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij slechts twee nachten met de verdachte heeft samengewerkt. Uit de gevorderde banktransacties blijkt dat op 18, 19 en 21 april 2024 betalingen van klanten op de bankrekening van de verdachte zijn ontvangen. In het dossier bevindt zich verder een Snapchatgesprek tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] dat startte op 5 april 2024 en eindigde op 30 mei 2024. In dat Snapchatgesprek wordt veelvuldig gesproken over de sekswerkzaamheden van [slachtoffer] en zegt [slachtoffer] op 20 april 2024 dat ze hoopt dat ze die avond werk heeft omdat ze geld nodig heeft. Op 22 april 2024 vraagt [medeverdachte 2] aan [slachtoffer] of zij gaat stoppen met werken met de verdachte als [medeverdachte 2] dat vraagt. [slachtoffer] bevestigt dit. De laatste keer dat de naam van de verdachte in het Snapchatgesprek wordt genoemd is op 25 april 2024, wanneer [medeverdachte 2] zegt dat [slachtoffer] hem moet blokkeren.
In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat in deze eerste periode sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen vaststellen dat [slachtoffer] in deze periode werd aangezet tot het verrichten van handelingen bij klanten die zij niet wilde verrichten of dat zij anderszins moest werken onder voorwaarden of omstandigheden waarmee zij zelf niet had ingestemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de periode tot en met 25 april 2024 geen sprake was van mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting ten aanzien van [slachtoffer] .
De periode vanaf 26 april 2024
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op enig moment niet meer met de verdachte wilden samenwerken, omdat hij heel veel geld vroeg. Zij verklaarde dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daarna, zonder haar medeweten, een ander profiel voor haar hebben gemaakt waarop ook (extra) handelingen stonden aangegeven die zij niet wilde verrichten en waar hoge bedragen tegenover stonden. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] op 26 april 2024 een account heeft aangemaakt op de sekswebsite [website] .
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet wist welke handelingen ze bij welke klant moest verrichten, omdat ze niet bij de klantcontacten was betrokken. De politie heeft telefoontoestellen in beslag genomen waarop klantcontacten met de klanten van [slachtoffer] zijn gevonden. Dit klantcontact werd door [medeverdachte 2] onderhouden. Op basis van dit contact met de klanten en de afspraken die daarbij voor [slachtoffer] werden gemaakt, werd aan [slachtoffer] verteld wanneer zij moest werken, hoe lang ze bij een klant moest blijven, hoeveel geld zij daarvoor moest ontvangen en welke handelingen zij tijdens de afspraken moest verrichten. [medeverdachte 2] stuurde deze instructies voorafgaand aan de werkafspraken per bericht aan [slachtoffer] of dit werd, zo heeft [slachtoffer] verklaard, haar door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] verteld als zij op de locatie van de seksafspraken arriveerden.
Op grond van het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte in de periode vanaf 26 april 2024 nog betrokken is geweest bij de werkzaamheden van [slachtoffer] . Zoals hiervoor vermeld komt de naam van de verdachte vanaf die datum niet meer voor in de Snapchatgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . Op 29 april 2024 stuurde de verdachte gegevens die lijken op inloggegevens, namelijk zijn e-mailadres gevolgd door ‘ [wachtwoord] !’ naar [medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt dat er vervolgens vanuit een telefoon van [medeverdachte 2] een verificatiemail van [website] werd verzonden naar het betreffende e-mailadres van de verdachte. Op 1 mei 2024 stuurde [medeverdachte 1] een foto van een bericht van [website] naar de verdachte waaruit bleek dat het profiel opnieuw moest worden geverifieerd en dat het profiel anders zou worden verwijderd. Daarna volgden er diverse belgesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte. De verdachte heeft hierover op de terechtzitting verklaard dat hij via [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] te horen kreeg dat het account op [website] was geblokkeerd en ze aan hem vroegen of hij kon kijken of hij het account weer kon activeren. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op de met de communicatie gepaard gaande verificatieberichten van [website] , niet ongeloofwaardig of onaannemelijk. De verdachte had ook het eerste account op [website] aangemaakt en daarop een advertentie geplaatst. Nu uit het dossier niet blijkt van enige andere relevante handelingen van de verdachte vanaf 26 april 2024, is het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om uit te kunnen gaan van een betrokkenheid van de verdachte op een manier die zou kunnen worden gebracht onder de delictsomschrijving van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] .
Vrijspraak
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem onder feit 1 tenlastegelegde. Dit betekent dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.5.
Specifieke standpunten ten aanzien van feit 2
Op 27 mei 2024 werden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden als verdachten ter zake van de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] . De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij samen met (onder andere) medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), de vrijheid van [slachtoffer] om een verklaring bij de politie af te leggen heeft beïnvloed.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de inhoud van de tapgesprekken en berichten die naar [slachtoffer] zijn gestuurd kan worden opgemaakt dat de verdachte, samen met de medeverdachte [medeverdachte 3] , de inhoud van de door [slachtoffer] af te leggen verklaring wilde beïnvloeden. Dat de verdachte slechts zou hebben gewild dat [slachtoffer] de waarheid zou vertellen, is volgens de officier van justitie irrelevant voor de beantwoording van de vraag of het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is – kort en zakelijk weergegeven –, aangevoerd dat de verdachte [slachtoffer] juist heeft verzocht de waarheid te vertellen en dat dit standpunt door de inhoud van het dossier wordt ondersteund. Hieruit blijkt, volgens de raadsvrouw van de verdachte, dat de verdachte niet heeft geprobeerd de verklaringsvrijheid van [slachtoffer] te beïnvloeden.
3.6.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
Op 27 mei 2024 is in de Engelse taal een Snapchatgesprek gevoerd tussen de verdachte en [slachtoffer] . Uit dit gesprek blijkt dat de verdachte in de avond van 27 mei 2024 aan [slachtoffer] laat weten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de politie zijn. [slachtoffer] vraagt de verdachte wat ze daar doen. Op 28 mei 2024 schrijft [slachtoffer] dat ze niet begrijpt wat er aan de hand is, dat ze niet naar de politie is gegaan en dat ze ook niet naar de politie kan gaan, omdat ze dan zelf in de problemen komt. De verdachte schrijft die avond om 22:04 uur terug dat als [slachtoffer] naar de politie is gegaan, ze moet zeggen dat alles wat ze heeft gezegd verkeerd was, en dat, als ze niet naar de politie is geweest, ze hen moet vertellen dat ze voor haarzelf heeft gewerkt. Anders zou er namelijk een groot probleem zijn. Op 30 mei 2024 om 10:52 uur vraagt de verdachte of [slachtoffer] voor tien minuten met [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 3] ) wil praten. De verdachte zegt dat [slachtoffer] zich geen zorgen hoeft te maken om [medeverdachte 3] en dat ze de verdachte moet vertrouwen. Vervolgens schrijft de verdachte om 11:24 uur dat als [slachtoffer] naar de politie gaat, zij alleen moet vertellen dat ze voor zichzelf werkte en dat ze om hulp heeft gevraagd omdat ze geen Nederlands en Engels begrijpt en omdat ze geld nodig had. Hij schrijft dat als [slachtoffer] dat zegt, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vrijkomen en dat ze (de rechtbank begrijpt: de politie) de zaak dan zullen stoppen.
Op 30 mei 2024 om 11:40 uur wordt [slachtoffer] gebeld door [medeverdachte 3] . Het gesprek wordt in het Engels gevoerd. [medeverdachte 3] vraagt waar [slachtoffer] is en zegt dat hij haar moet spreken. Hij legt uit dat hij bij de politie was, maar dat hij nu vrij is en dat [medeverdachte 2] bij de politie is. Daarover wil hij met haar spreken. Hij zegt dat het belangrijk is en dat [slachtoffer] na 14:00 uur die middag [medeverdachte 2] niet meer zal zien. Daarna komt er een andere mannenstem over de lijn die zegt dat [medeverdachte 2] om 14:00 uur die middag naar de gevangenis gaat en dat dit een groot probleem is voor [medeverdachte 2] . De andere mannenstem zegt dat [slachtoffer] [medeverdachte 2] moet helpen en vraagt [slachtoffer] haar locatie toe te sturen. Om 12:09 uur zegt [medeverdachte 3] in een telefoongesprek met [slachtoffer] dat hij buiten is. Om 12:13 uur belt [medeverdachte 3] [slachtoffer] weer en zegt dat er buiten politie staat en dat [slachtoffer] als ze naar buiten komt gelijk naar links moet lopen. [medeverdachte 3] zegt dat hij met [slachtoffer] moet spreken voordat ze met de politie meegaat.
Op 30 mei 2024 om 12:25 uur stuurt [slachtoffer] via Snapchat een antwoord naar de verdachte op zijn eerdere bericht van 11:24 uur waarin hij haar schrijft wat ze tegen de politie moet vertellen. Zij schrijft dan: ‘ [medeverdachte 3] say me this’ en ‘I understand’.
Op 30 mei 2024 om 13:35 uur belt de verdachte naar een persoon genaamd [naam 2] . De verdachte zegt in dat gesprek dat hij ervoor heeft gezorgd dat die Kech (straattaal voor hoer) met [medeverdachte 3] gaat praten, dat [medeverdachte 3] en zij samen naar het politiebureau gaan en dat zij tegen de politie gaat zeggen dat zij alles zelf wou doen en dat zij zelf wou werken en dat ze alleen om hulp vroeg om een account te maken.
Op 30 mei 2024 om 15:15u komt [medeverdachte 3] met [slachtoffer] aan bij het politiebureau in Den Haag.
Juridisch kader
Artikel 285a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) verbiedt – samengevat weergegeven – dat iemand zich jegens een persoon uit met de kennelijke bedoeling om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden. Van ‘beïnvloeden’ in de zin van dit artikel is sprake indien de betreffende uiting ertoe strekt de verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat de betreffende uiting kennelijk bedoeld was om die vrijheid van de ander te beïnvloeden. Niet is vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid. [1] Ook is niet vereist dat die kennelijke bedoeling tot doel strekte om in strijd met de waarheid te verklaren. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het beschermde belang niet zozeer de waarheid van de verklaring is, als wel de vrijheid van de betrokken persoon om onbelemmerd te verklaren. [2] Ook met een instructie om de waarheid te vertellen wordt dus beoogd de verklaringsvrijheid te beïnvloeden. [3]
Voor een veroordeling ter zake van artikel 285a lid 1 Sr is evenmin vereist dat van de zijde van de verdachte sprake is geweest van enige vorm van intimidatie jegens de bedoelde persoon. [4] Indien de uiting van de verdachte slechts erop is gericht dat een persoon een verklaring zal afleggen, zonder dat daarbij – met name door bemoeienis met de inhoud van die verklaring – de verklaringsvrijheid van die persoon wordt aangetast, is geen sprake van beïnvloeden. Dat ligt anders indien de uiting ertoe strekt dat de af te leggen verklaring een bepaalde inhoud zal hebben, bijvoorbeeld doordat een persoon wordt ontmoedigd een belastende verklaring af te leggen of wordt aangemoedigd een ontlastende verklaring af te leggen. In deze gevallen is immers telkens de vrijheid van de (potentiële) getuige in het geding om naar waarheid en geweten een verklaring af te leggen. [5]
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen – zeker wanneer deze in onderling verband en samenhang worden bezien – is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, samen met de medeverdachte [medeverdachte 3] en een onbekend gebleven derde man, met hun uitingen kennelijk hebben bedoeld de verklaringsvrijheid van [slachtoffer] ten overstaan van de politie te beïnvloeden. Die beïnvloeding blijkt ten eerste uit het bericht van de verdachte aan [slachtoffer] van 28 mei 2024 om 22:04 uur waarin hij haar onomwonden schrijft dat ze een eventuele reeds afgelegde verklaring aan de politie moet intrekken of, voor het geval ze nog niet naar de politie is geweest, dat ze hen moet vertellen dat ze voor haarzelf heeft gewerkt. Vervolgens vraagt de verdachte aan [slachtoffer] op 30 mei 2024 of ze 10 minuten met [medeverdachte 3] wil praten en instrueert hij [slachtoffer] opnieuw over wat zij moet vertellen als ze naar de politie gaat. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande – anders dan de verdediging heeft bepleit – dat de verdachte [slachtoffer] niet alleen heeft verzocht om de waarheid te vertellen, maar dat hij kennelijk het doel had om invloed uit te oefenen op wat zij aan de politie zou vertellen.
Een kwartier na laatstgenoemd bericht van de verdachte wordt [slachtoffer] daadwerkelijk gebeld door [medeverdachte 3] die zegt dat hij haar dringend wil spreken. Vervolgens komt een andere mannenstem over de lijn die zegt dat [medeverdachte 2] om 14:00 uur naar de gevangenis gaat en dat [slachtoffer] [medeverdachte 2] moet helpen. Een half uur na dit gesprek is [medeverdachte 3] bij [slachtoffer] in de buurt en zegt hij dat ze
nietnaar de politie moet lopen die op dat moment buiten staat en dat hij haar moet spreken
voordatze met de politie meegaat. Nadat het face-to-face gesprek tussen [medeverdachte 3] en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, antwoordt [slachtoffer] in een bericht aan de verdachte dat [medeverdachte 3] haar hetzelfde heeft gezegd als wat de verdachte schreef over wat zij tegen de politie moet vertellen en bevestigt [slachtoffer] aan de verdachte dat ze dit heeft begrepen. De verdachte vertelt daarna aan [naam 2] dat hij ervoor heeft gezorgd dat [slachtoffer] met [medeverdachte 3] gaat praten, dat [medeverdachte 3] en [slachtoffer] samen naar het politiebureau gaan en dat zij daar conform de hiervoor genoemde instructies gaat verklaren. Tot slot melden [medeverdachte 3] en [slachtoffer] zich samen bij het politiebureau, opdat [slachtoffer] daar een verklaring kan afleggen.
Opzet en medeplegen
Uit voornoemde bewoordingen van de verdachte in de Snapchatberichten en de bewoordingen en gedragingen van de medeverdachte [medeverdachte 3] en de onbekende derde man jegens [slachtoffer] , blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zij opzet hadden op de beïnvloeding van [slachtoffer] in haar verklaringsvrijheid tegenover de politie. Tevens wisten zij ten tijde van hun uitingen, althans hadden zij ernstige reden om te vermoeden, dat [slachtoffer] een verklaring bij de politie zou gaan afleggen. Verder was sprake van een zodanige onderlinge samenwerking en afstemming tussen de verdachte, [medeverdachte 3] en de onbekend gebleven derde man ten aanzien van het benaderen en instrueren van [slachtoffer] , dat sprake is geweest van het medeplegen door hen van die beïnvloeding. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte de instructies aan [slachtoffer] over wat zij aan de politie moest verklaren nauwgezet met [medeverdachte 3] heeft doorgesproken en dat de verdachte er bij [slachtoffer] op heeft aangedrongen dat zij [medeverdachte 3] met zou praten.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft op de terechtzitting van 11 november 2025 in dupliek een voorwaardelijk verzoek gedaan om, in geval van een bewezenverklaring, de geluidsopnamen van de politieverhoren van [slachtoffer] van 30 mei 2024 en 6 juni 2024 uit te luisteren. De rechtbank wijst dit verzoek bij gebrek aan noodzaak af, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1 en de bewezenverklaring van feit 2 niet op de verklaringen van [slachtoffer] berust. De rechtbank zal het voorwaardelijke verzoek dan ook afwijzen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Hij in de periode van 27 mei tot en met 30 mei 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, mondeling
enbij geschrift zich jegens [slachtoffer] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
-
aan die [slachtoffer] berichten gestuurd met de tekst:
o ‘Hoe dan ook [medeverdachte 1] en zijn broer en [medeverdachte 2] zijn bij de politie’ en/of ‘Luister als je naar de politie gaat vertel hun alles wat jij zei is verkeerd en als je niet gaat vertel ze dat je voor jezelf werkt’ en
o ‘De waarheid. Weetje anders hebben ze een heel groot probleem’ en
o ‘Ik vraag je. Je weet het. Ik wil jou en hen helpen’ en
o ‘Praat voor 10 minuten met [medeverdachte 3] , oké?’ en
o ‘Maak je geen zorgen om [medeverdachte 3] , vertrouw me’ en
o ‘Als je naar de politie gaat vertel dat je alleen werkte voor jezelf en vraag daar om hulp omdat je geen Nederlands en Engels begrijpt van de website. Je hebt geld nodig. Als je dat zegt. Dan kan [medeverdachte 2] weg en [medeverdachte 1] ’ en ‘Dan stoppen ze de zaak’ en ‘Vertrouw me hierin en vertel alles wat ze zeiden’ althans woorden van gelijke aard of strekking en
- aan die [slachtoffer] een bericht gestuurd met de tekst: ‘If you go to police only tell that you worked for your self and asked for help because you don’t understand dutch and English in the website because you needed money’ en
- tegen die [slachtoffer] gezegd:
o ‘where are you i want to see you’ en ‘send your location to this number i come to you yes’
en
o ‘I have to speak with you’ en/of ‘Listen this is important! At two o’clock today then you don’t see more [medeverdachte 2] ’ en/of ‘You understand what I mean? Politie!’ en
o ‘Now is eleven o’clock yeh at two o’clock and then is finish’ en/of at two o’clock he go to jail’ en/of ‘not jail, not gevangenis, because it is big probleem voor [medeverdachte 2] ’ en
o ‘you have to help [medeverdachte 2] !’ en
o ‘send your location and send you back no problem. But now it is important’ en
- die [slachtoffer] vergezeld naar het politiebureau.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan begeleid wonen, een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte 2] , een beroepsverbod voor het werken in de context van prostitutie in brede zin, het geven van openheid van zaken en het melden aan de reclassering als de verdachte voornemens is in de zorg of anderszins met kwetsbare personen te gaan werken en het toelaten van contact door de reclassering met die zorgverlener. De officier van justitie heeft gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – aan de verdachte een straf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest op te leggen en daarnaast een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De verdediging ziet geen rechtvaardiging voor een langere proeftijd dan één of hooguit twee jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie zijn gevorderd zijn volgens de raadsvrouw niet passend noch noodzakelijk. Ook heeft zij verzocht eventuele bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte van het ernstigste verwijt, het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] , vrijspreken. De rechtbank komt daarom tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan beïnvloeding van een cruciale getuige. Het beïnvloeden van getuigen is een ernstig strafbaar feit. Iedereen die getuige is geweest van voor een strafzaak relevante feiten, moet daarover ten overstaan van de politie of een rechter onbelemmerd kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. De verdachte heeft door zijn handelen op onaanvaardbare wijze de uitkomst van een strafrechtelijke procedure proberen te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van [slachtoffer] aan te tasten. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 oktober 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 april 2025 en van hetgeen de reclasseringswerker van de verdachte op de terechtzitting naar voren heeft gebracht. Hieruit volgt dat de reclassering de financiële instabiliteit van de verdachte als een risicofactor ziet, dat er zorgen zijn over het sociaal netwerk van de verdachte en dat hij tekort lijkt te schieten in zijn probleemoplossend vermogen. Het risico op recidive kan vanwege zijn ontkennende houding niet worden ingeschat. Het schorsingstoezicht verloopt goed en de verdachte is proactief bezig met zijn doelen, zoals opleiding en werk. De reclassering adviseert om bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden als bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft verder op de terechtzitting toegelicht dat hij een stabiele relatie heeft en per 1 november 2025 een baan heeft gevonden voor 32 uur per week bij een grote internationale onderneming.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd, het opleggen aan de verdachte van een taakstraf van 180 uren passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal worden omgerekend en op die taakstraf in mindering worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank in het feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende aanleiding.
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

7.De vordering van de benadeelde partij

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend ter vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder feit 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 50.047,22, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 48.547,22 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. Ter terechtzitting heeft mr. M.P. de Klerk, gemachtigd advocaat van [slachtoffer] , verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te verhogen tot een door de rechtbank vast te stellen bedrag. Voor de hoogte van dit bedrag is verwezen naar de smartengeldbedragen zoals genoemd in de Rotterdamse Schaal voor mensenhandel in categorie (b) ‘Ernstig’. Hierin is een bandbreedte van € 5.000,- tot € 10.500,- opgenomen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 8.782,081, waarvan € 7.282,08 aan materiële schade en
€ 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, slechts subsidiair een standpunt ingenomen over de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging bepleit dat, gelet op de omstandigheden waaronder de sekswerkzaamheden hebben plaatsgevonden, alleen categorie (c) ‘Tamelijk ernstig’ voor mensenhandel van de Rotterdamse Schaal aan de orde zou kunnen zijn. Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging bepleit dat deze niet is onderbouwd. Verder heeft de verdediging bepleit dat de eventuele wettelijke rente pas vanaf de datum van de uitspraak dient te worden toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat
de verdachte van feit 1, het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp, te weten een telefoontoestel (Samsung, zwart), zal worden verbeurdverklaard, nu de telefoon is gebruikt om het feit te begaan.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht te gelasten dat de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte wordt teruggegeven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank zal dan ook de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, 1 STK Telefoontoestel (Samsung, zwart). Het belang van strafvordering verzet zich daar niet meer tegen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 47, 285a van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid/naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen.
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
Voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij tevens in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel (Samsung, zwart).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. J.G. Bruinsma, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Haas, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
Hij in of omstreeks de periode van
1 maart2024 tot en met 27 mei 2024 te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) althans
alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1),
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4),
- heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde (sub 9),
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (meermalen)
- die [slachtoffer] (een) (verificatie)foto(‘s) ten behoeve van het maken van een seksadvertentie laten sturen en/of
- een advertentie met (naakt)foto’s gemaakt en/of op sekssites geplaatst en/of
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en/of (een) afspra(a)k(en) met klanten gemaakt en/of
- uitleg en/of instructie gegeven aan die [slachtoffer] met betrekking tot de door die [slachtoffer] te
verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het verdiende geld afgenomen en/of in ontvangst genomen.
2
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei tot en met 30 mei 2024 te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk, mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [slachtoffer] , heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- aan die [slachtoffer] berichten gestuurd met de tekst:
o ‘Hoe dan ook [medeverdachte 1] en zijn broer en [medeverdachte 2] zijn bij de politie’ en/of ‘Luister als je naar de politie gaat vertel hun alles wat jij zei is verkeerd en als je niet gaat vertel ze dat je voor jezelf werkt’ en/of
o ‘De waarheid. Weetje anders hebben ze een heel groot probleem’ en/of
o ‘Ik vraag je. Je weet het. Ik wil jou en hen helpen’ en/of
o ‘Praat voor 10 minuten met [medeverdachte 3] , oké?’ en/of
o ‘Maak je geen zorgen om [medeverdachte 3] , vertrouw me’ en/of
o ‘Als je naar de politie gaat vertel dat je alleen werkte voor jezelf en vraag daar om hulp omdat je geen Nederlands en Engels begrijpt van de website. Je hebt geld nodig. Als je dat zegt. Dan kan [medeverdachte 2] weg en [medeverdachte 1] ’ en/of ‘Dan stoppen ze de zaak’ en/of ‘Vertrouw me hierin en vertel alles wat ze zeiden’ althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- aan die [slachtoffer] een bericht gestuurd met de tekst: ‘If you go to police only tell that you worked for your self and asked for help because you don’t understand dutch and English in the website because you needed money’ althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd:
o ‘where are you i want to see you’ en/of ‘send your location to this number i come to you yes’
en/of
o ‘I have to speak with you’ en/of ‘Listen this is important! At two o’clock today then you don’t see more [medeverdachte 2] ’ en/of ‘You understand what I mean? Politie!’ en/of
o ‘Now is eleven o’clock yeh at two o’clock and then is finish’ en/of at two o’clock he go to jail’ en/of ‘not jail, not gevangenis, because it is big probleem voor [medeverdachte 2] ’ en/of
o ‘you have to help [medeverdachte 2] !’ en/of
o ‘send your location and send you back no problem. But now it is important’ althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- die [slachtoffer] vergezeld naar het politiebureau.

Voetnoten

1.HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910 en HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908
2.HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093
3.Gerechtshof Den Haag 17 mei 2024, ECLI:GHDHA:2024:793
4.HR 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4212