ECLI:NL:RBDHA:2025:23043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
24/3133 en 24/7870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren tegen omgevingsvergunningen voor een toegangsbrug en watercompensatie in Bergambacht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 oktober 2025, wordt de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eisers tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard behandeld. De eerste zaak betreft een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een tijdelijke toegangsbrug, terwijl de tweede zaak betrekking heeft op een omgevingsvergunning voor watercompensatie op meerdere percelen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen beide besluiten, maar het college heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard op basis van overschrijding van de bezwaartermijn en het ontbreken van belanghebbendheid. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De bezwaarschriften zijn te laat ingediend, en de rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is. De eisers hebben niet aangetoond dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de omgevingsvergunning voor watercompensatie, aangezien zij op een aanzienlijke afstand van de betrokken percelen wonen en geen zicht hebben op deze locaties. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de besluiten van het college in stand blijven. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3133 en 24/7870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, het college

(gemachtigde: mr. A.D. Bouwman).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[bedrijf] B.V.uit [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. W. van Galen)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eisers tegen twee besluiten van het college. Eisers zijn het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers krijgen dus geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

24/3133
2. In het besluit van 19 december 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een tijdelijke toegangsbrug ter hoogte van de [adres] in Bergambacht. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Met de beslissing op het bezwaar van 12 maart 2024 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het bezwaar niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn is ingediend.
2.1.
Eisers hebben tegen bestreden besluit I beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep bij uitspraak van 29 augustus 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen verzet ingediend. De rechtbank heeft het verzet van eisers bij uitspraak van 24 januari 2025 gegrond verklaard en geoordeeld dat het beroep ten onrechte zonder zitting is afgedaan. Het onderzoek is hervat.
24/7870
2.2.
In het besluit van 29 februari 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van watercompensatie op meerdere percelen in Bergambacht. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Met de beslissing op het bezwaar van 18 juni 2024 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat eisers geen belanghebbende zijn bij de verleende omgevingsvergunning. Eiser hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit II.
In beide beroepen
2.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook op de beroepen gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd en op 1 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en namens vergunninghouder [naam] en de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunningen zijn in beide zaken vóór 1 januari 2024 aangevraagd. Dat betekent dat in deze zaken de Wabo van toepassing blijft.
24/3133 - Heeft het college het bezwaar van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de brug terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. De omgevingsvergunning is op 19 december 2023 op de juiste wijze bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager. De uiterste datum waarop het bezwaarschrift binnen de termijn van artikel 6:7 van de Awb kon worden ingediend, was dus op 30 januari 2024. Niet ter discussie staat dat eisers op 31 januari 2024 hun bezwaarschrift in persoon hebben afgegeven op het gemeentekantoor te Stolwijk. Het bezwaarschrift van eisers is dus één dag te laat ingediend.
5. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit is bepaald in artikel 6:11 van de Awb.
6. Eisers hebben aangevoerd dat het college verwarring bij hen heeft veroorzaakt over de bezwaartermijn door in verschillende brieven te zaaien met diverse datums. Zij hebben het college op 23 juni 2023 verzocht om handhavend op te treden tegen de geplaatste brug. Eisers hebben op 22 december 2023 van het college een brief ontvangen waarin de termijn voor het nemen van het besluit op hun handhavingsverzoek werd uitgesteld tot 12 januari 2024, zodat de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de brug kon worden afgewacht. Die omgevingsvergunning bleek echter op 19 december 2023 al te zijn verleend. Vervolgens hebben eisers op 27 december 2023 van het college een afwijzing ontvangen op hun handhavingsverzoek. Het besluit van 27 december 2023 bevat volgens eisers veel irrelevante datums. Daarnaast bevat dit besluit volgens eisers ten onrechte geen informatie over de laatste datum voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning van 19 december 2023. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij de indruk hebben dat het college door deze wijze van handelen met opzet verwarring heeft veroorzaakt over de bezwaartermijn van de omgevingsvergunning. In eerste instantie zijn eisers uitgegaan van 27 december 2023 als start van de bezwaartermijn. Uiteindelijk zijn eisers, rekening houdend met de publicatie van de omgevingsvergunning in het gemeenteblad op 21 december 2023, ervan uitgegaan dat zij hun bezwaarschrift tot en met 1 februari 2024 konden indienen.
7. Het college heeft zich in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In het besluit op het handhavingsverzoek van 27 december 2023 heeft het college eisers medegedeeld dat op 19 december 2023 een omgevingsvergunning voor de brug is verleend en dat dit besluit op 21 december 2023 is gepubliceerd in het Gemeenteblad. Uit de betreffende mededeling in het Gemeenteblad wordt volgens het college duidelijk dat de bezwaartermijn is gestart op 20 december 2023. De mededeling luidde als volgt:
“De gemeente heeft op 19 december 2023 een besluit genomen op de aanvraag
omgevingsvergunning met zaaknummer 1931 1221540 voor het legaliseren van een tijdelijke toegangsbrug op de locatie [adres] in Bergambacht. De vergunning is toegekend.
Bent u het niet eens met dit besluit? In dat geval kunt u een bezwaarschrift indienen binnen
zes weken na de dag waarop het besluit is verzonden (de verzenddatum is gelijk aan de
datum waarop het besluit is genomen).”
8. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers niet tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn leidt. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij tot dit oordeel komt.
8.1.
Relevant voor deze beoordeling zijn de uitspraken van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024. [1] Daarin heeft het CBb geoordeeld dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding door bestuursorganen en bestuursrechters in bepaalde gevallen meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden die de indiener van het bezwaar- of beroepschrift betreffen. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan. In de tweede plaats kan worden gedacht aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen, zoals een natuurramp, een besmettelijke dierziekte op het bedrijf of een brand in de woning of in een bedrijfspand. Dit zijn telkens slechts voorbeelden, die ook onder de bestaande rechtspraak soms al reden zijn geweest om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
8.1.1.
Het niet tijdig indienen van een bezwaar- of beroepschrift kan niet aan de indiener worden toegerekend als deze daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat is in elk geval zo als moet worden vastgesteld dat er een duidelijke verhindering voor de indiener was om tijdig bezwaar te maken of beroep in te stellen. Daarnaast biedt de term “redelijkerwijs” in artikel 6:11 van de Awb het bestuursorgaan en de bestuursrechter enige ruimte om ook in gevallen waarin sprake is van een slechts geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding, deze niet aan de indiener toe te rekenen.
8.1.2.
Of sprake is van een geringe verwijtbaarheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een belangrijke factor is de hoedanigheid van de indiener. Bij de beoordeling of van een geringe verwijtbaarheid sprake is, is ook de omvang van de termijnoverschrijding een belangrijke factor. Indien het bestuursorgaan of de bestuursrechter tot het oordeel komt dat sprake is van een geringe verwijtbaarheid, is vervolgens van belang of er derden betrokken zijn met een tegengesteld belang. Bij een besluit waarbij de rechtszekerheid van actuele of potentiële derden met een tegengesteld belang niet of nauwelijks in het geding is, zal er doorgaans meer ruimte zijn om verschoonbaarheid aan te nemen.
8.2.
De rechtbank volgt het betoog van eisers niet dat zij door het college bewust in verwarring zijn gebracht door in het besluit van 27 december 2023 meerdere datums te noemen. In het besluit van 27 december 2023 wordt duidelijk vermeld dat de omgevingsvergunning op 19 december 2023 is verleend. In het besluit van 27 december 2023 heeft het college niet vermeld of gesuggereerd dat de publicatie in het Gemeenteblad van 21 december 2023 bepalend is voor de start van de bezwaartermijn. Van opzettelijke verwarring door het college is niet gebleken. Voor zover eisers in verwarring zijn geraakt door de brief van 22 december 2023, waarin wordt verondersteld dat het besluit op de aanvraag om de omgevingsvergunning op dat moment nog niet genomen was, geldt dat het college eisers in het eerstvolgende besluit van 27 december 2023 correct en duidelijk heeft geïnformeerd over het verlenen van de vergunning op 19 december 2023. Het college is niet verplicht om daarbij de bezwaartermijn van de omgevingsvergunning te noemen. Het is de verantwoordelijkheid van eisers zelf om in de gaten te houden wanneer besluiten worden genomen – dit kunnen zij doen door het Gemeenteblad te raadplegen – en om na te gaan wanneer de bezwaartermijn begint en eindigt. In alle gevallen begint de bezwaartermijn op grond van artikel 6:8, eerste lid van de Awb op de dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In gevallen als deze is dat door toezending aan de aanvrager. Uit het dossier is de rechtbank niet gebleken dat in de correspondentie tussen het college en eisers een onjuiste bezwaartermijn of startdatum is genoemd. De rechtbank ziet om deze redenen geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de door het college genoemde datums de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
8.3.
Eisers hebben ter zitting toegelicht dat zij veel stress ervaren vanwege het grote aantal procedures dat zij voeren tegen besluiten van het college en besluiten waarbij vergunninghouder betrokken is.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het enkele feit dat eisers veel procedures voeren, waar zij stress van zeggen te ervaren, niet dat zij in die procedures, zoals de onderhavige, de bezwaar- en beroepstermijnen niet in acht hoeven te nemen of verminderd verwijtbaar zijn bij het overschrijden van die termijnen. De rechtbank betrekt daarbij dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in omstandigheden verkeerden die vergelijkbaar zijn met de in de rechtspraak genoemde voorbeelden, zoals een ernstige ziekte of stress door een natuurramp. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dus geen sprake.
8.5.
Het bezwaar van eisers tegen de omgevingsvergunning is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
24/7870 - Heeft het college het bezwaar van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de watercompensatie terecht niet-ontvankelijk verklaard?
9. Het college heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden ten behoeve van watercompensatie in de polder aan de noordkant van de Kadijk te Bergambacht. [2] In de omgevingsvergunning staat als locatie voor de watercompensatie aangegeven: de percelen kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , [kadastrale nummers] . Het gaat om watercompensatie voor de aan te brengen verharding voor het woongebied Molenpark. Het bestemmingsplan “Molenpark” is op 4 juni 2024 door de gemeenteraad vastgesteld. Vanaf 12 juni 2024 lag het bestemmingsplan ter inzage. Eiser heeft tegen dit bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
10. Eisers vrezen voor wateroverlast bij hun woning als gevolg van de verharding voor het woongebied Molenpark. Zij vinden dat deze verharding volledig in hetzelfde gebied gecompenseerd moet worden. Zij hebben daarom bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, die voorziet in watercompensatie op meer dan een kilometer van het plangebied.
11. Het college heeft in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de omgevingsvergunning. De locatie waar de watercompensatie gegraven zal worden, ligt op circa 1.200 meter afstand van de woning van eisers en eisers hebben geen zicht op deze locatie. Eisers ondervinden verder geen gevolgen van enige betekenis door realisering van wateroppervlak op deze locatie, aldus het college.
12. Op grond van de artikelen 7:1, eerste lid, en artikel 8:1 van de Awb kan alleen een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
12.1.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. In het omgevingsrecht is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit, in beginsel belanghebbende is bij de vaststelling van de besluit.
12.2.
Op grond van vaste jurisprudentie dient het criterium “gevolgen van enige betekenis” als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, zijn van belang de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Die factoren worden zo nodig in onderlinge samenhang bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [3]
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor watercompensatie op de genoemde percelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eisers op een ruime afstand, circa 900 tot 1300 meter, van de af te graven percelen wonen, en ook geen zicht hebben op die percelen. Van gevolgen van enige betekenis voor hun woon- en leefsituatie is de rechtbank niet gebleken.
13.1.
Dat eisers de watercompensatie vanwege de verharding voor woongebied Molenpark dichterbij hun woning hadden gewenst, maakt niet dat zij een rechtstreeks betrokken belang hebben bij deze omgevingsvergunning. Dit besluit maakt slechts mogelijk dat op de betrokken percelen wateroppervlaktes worden gerealiseerd. De overlast die eisers vrezen zouden een gevolg kunnen zijn van de verharding voor woongebied Molenpark. Die verharding wordt niet met de bestreden omgevingsvergunning mogelijk gemaakt.
13.2.
Het betoog van eisers dat watercompensatie dichterbij hun huis gerealiseerd zou moeten worden, zodat de compensatie binnen het plangebied Molenpark komt en niet daarbuiten, kan aan de orde komen in hun beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan “Molenpark”, als zij daarover een beroepsgrond naar voren hebben gebracht. Het bestemmingsplan is immers vastgesteld met de motivering dat voor het gebied een waterbalans is opgesteld, waaruit volgt dat een deel van de verharding buiten het plangebied wordt gecompenseerd, omdat in het plangebied niet genoeg ruimte is om alle verharding te compenseren. [4]
13.3.
Omdat eisers niet zijn aan te merken als belanghebbende bij de omgevingsvergunning voor de watercompensatie, heeft het college hun bezwaar daartegen terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:352.
4.Zie paragraaf 4.7.3 van de toelichting van het bestemmingsplan “Molenpark”.