In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse man geboren in 1994, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 16 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De minister van Asiel en Migratie had op 7 juli 2022 de aanvraag voor opschorting van vertrek afgewezen, en dit besluit werd later door de minister bevestigd. De rechtbank concludeert dat de noodzakelijke medische behandeling voor eiser beschikbaar is in Algerije, ondanks de zorgen van eiser over de kwaliteit van de zorg daar. De rechtbank stelt vast dat de minister aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies dat aan de afwijzing ten grondslag ligt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke zorg in Algerije niet toegankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.