ECLI:NL:RVS:2015:1038

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201409129/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting vreemdeling op basis van medische redenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 oktober 2014 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij medische zorg nodig heeft. De minister voor Immigratie en Asiel had deze aanvraag op 18 januari 2011 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht had voldaan, omdat hij niet had aangetoond dat de vreemdeling veilig kon worden overgedragen aan een medische instelling in Armenië.

De staatssecretaris voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet voldoende had aangetoond dat de medische overdracht geregeld kon worden. Hij stelde dat de DT&V (Dienst Terugkeer en Vertrek) contact zou opnemen met de medische instelling in Armenië, het AVAN Yerevan city dispensary, en dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet als de medische overdracht niet kon worden geregeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad aan zijn vergewisplicht had voldaan, omdat hij had toegezegd dat de vreemdeling pas zou worden uitgezet als aan de medische vereisten was voldaan.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de vergewisplicht van de staatssecretaris in het kader van uitzettingen van vreemdelingen met medische behoeften.

Uitspraak

201409129/1/V3.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 oktober 2014 in zaak nr. 12/32891 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Op 11 november 2013 en 29 april 2014 heeft de staatssecretaris aanvullende besluiten genomen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2012, aangevuld bij besluiten van 11 november 2013 en 29 april 2014, vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, nu hij niet inzichtelijk heeft gemaakt met welke behandelaars dan wel instellingen vóór de uitzetting contact zal worden opgenomen ten behoeve van de overdracht en evenmin of kan worden voldaan aan het door het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) gestelde reisvereiste van fysieke overdracht aan een psychiater die de behandeling kan overnemen.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat het Medical Focal Point in Armenië de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) slechts helpt bij het leggen van contacten met de door het BMA genoemde instelling(en) ten behoeve van de organisatie van medische overdrachten, maar dat dit niet de medische instelling is aan wie de vreemdeling wordt overdragen. De uitzetting van de vreemdeling vindt niet plaats dan nadat de vreemdeling daadwerkelijk kan worden overdragen aan de in het BMA-advies van 6 september 2013 genoemde instelling, het AVAN Yerevan city dispensary te Yerevan, en deze overdracht vindt altijd in het bijzijn van de DT&V plaats, aldus de staatssecretaris.
2.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr. 201002688/1/V3 heeft overwogen, dient de staatssecretaris zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op een vreemdeling van toepassing is, ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling aan de door het BMA aan de uitzetting verbonden vereisten wordt voldaan en dat niet kan uitstellen tot het moment waarop daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan. Voorts volgt uit deze uitspraak dat, indien de staatssecretaris in het onderliggende besluit inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen teneinde aan het door het BMA gestelde vereiste van fysieke overdracht te voldoen en de staatssecretaris in dat besluit tevens heeft toegezegd dat die vreemdeling niet zal worden uitgezet ingeval de fysieke overdracht niet kan worden geregeld, hij aan vorenbedoelde vergewisplicht heeft voldaan. Deze vergewisplicht strekt evenwel niet zo ver dat de fysieke overdracht reeds ten tijde van de totstandkoming van dat besluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn geweest, geregeld en gegarandeerd dient te zijn.
2.2. Het BMA heeft in het advies van 6 september 2013, voor zover hier van belang, vermeld dat de vreemdeling niet kan reizen, tenzij fysieke overdracht aan een behandelaar ter plaatse is geregeld. Het BMA heeft aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Zo dient de vreemdeling tijdens de reis te worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige, omdat de geraadpleegde psychiater aangeeft dat een uitzetting als stressvol wordt gezien en bij verergering van stress een toename van de suïcidale uitingen is te verwachten.
Uit het BMA-advies, bezien in samenhang met brondocument AM 2608 2012, blijkt dat psychiatrische zorg, kortdurende opname en zowel klinische als poliklinische psychiatrische verpleegkundige zorg aanwezig is in het AVAN Yerevan city dispensary te Yerevan.
2.3. De staatssecretaris heeft in het aanvullend besluit van 11 november 2013, onder verwijzing naar voormeld BMA-advies, toegelicht dat, voor zover thans van belang, voordat de fysieke overdracht van de vreemdeling plaatsvindt, eerst de medische overdracht wordt geregeld door de DT&V. Indien de medische overdracht niet kan worden geregeld, zal de vreemdeling niet worden uitgezet. Volgens de staatssecretaris betekent uitvoering van de vereisten genoemd in het BMA-advies dat vóór de uitzetting contact zal worden opgenomen met het AVAN Yerevan city dispensary te Yerevan, om afspraken te maken over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Indien aan alle in het BMA-advies gestelde vereisten is voldaan, wordt de vreemdeling naar een uitzetcentrum overgebracht, zo heeft de staatssecretaris in het besluit toegelicht.
De staatssecretaris is in het aanvullende besluit van 29 april 2014 nader ingegaan op de uitvoering van het door het BMA gestelde reisvereiste van fysieke overdracht. In dit besluit heeft de staatssecretaris uiteengezet dat met ingang van 1 maart 2014 het Targeted Initiative for Armenia (hierna: het TIA) van start is gegaan, dat loopt tot en met 31 december 2015. Het TIA is een door de Europese Unie gefinancierd project en maakt deel uit van het Mobiliteitspartnerschap dat tussen de Europese Unie en Armenië is gesloten. De DT&V werkt in het kader van dit project met meerdere partners samen en ontwikkelt activiteiten op het gebied van mobiliteit en migratie. Het project ziet op Armeense onderdanen die vrijwillig dan wel gedwongen terugkeren. Via het zogenoemde Referral Centre for Reintegration in Yerevan, dat onderdeel uitmaakt van het TIA, kunnen Armeense vreemdelingen ondersteuning krijgen bij hun re-integratie in Armenië. Naast dit centrum is een verwijsmechanisme opgezet ter facilitering van medische overdrachten na terugkeer in Armenië. Hiermee is het Medical Focal Point belast.
Indien het BMA een medische overdracht geïndiceerd acht en in dat verband een of meerdere medische instellingen benoemt aan wie die overdracht kan plaatsvinden, zal de DT&V contact opnemen met het Medical Focal Point en deze organisatie verzoeken de overdracht aan (een van) de door het BMA genoemde instelling(en) te realiseren. Volgens de staatssecretaris bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat een zodanige overdracht, met inachtneming van het in het BMA-advies gestelde, niet langs deze weg zou kunnen plaatsvinden. Mocht die situatie zich ten tijde van de voorgenomen uitzetting desalniettemin voordoen, dan zal de uitzetting niet plaatsvinden, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift van 1 augustus 2014 hieraan toegevoegd dat het Medical Focal Point, genaamd Maple Leafs, de voorbereidingen van medische overdracht en opvang in Armenië ondersteunt. Maple Leafs gaat aan de hand van de door de DT&V aangegeven specificaties op basis van de door het BMA gestelde vereisten op zoek naar bedoelde medische partner in Armenië met wie verdere afspraken worden gemaakt over de overdracht en eventuele medische behandeling na terugkeer in Armenië. De stelling van de vreemdeling dat het Medical Focal Point slechts een afspraak behelst dat het commercieel medisch bedrijf Maple Leafs wordt ingeschakeld en dat niet duidelijk is welke rol dit bedrijf speelt, maakt volgens de staatssecretaris niet dat op grond daarvan bij voorbaat tot de conclusie dient te worden gekomen dat aan het gestelde reisvereiste van fysieke overdracht mitsdien geen invulling zal kunnen worden gegeven. De staatssecretaris benadrukt vervolgens nogmaals dat niet tot uitzetting zal worden overgegaan, indien niet aan dit reisvereiste kan worden voldaan.
2.4. De rechtbank heeft niet onderkend dat, gelet op de hiervoor omschreven werkwijze van de DT&V, door tussenkomst van het Medical Focal Point, zijnde de medische instelling Maple Leafs, het contact met de in het BMA-advies genoemde instelling wordt gelegd en dat de vreemdeling aan die instelling wordt overgedragen. Maple Leafs is uitsluitend belast met het doorverwijzen naar medische zorg en het faciliteren van de toegang daartoe. De staatssecretaris heeft in het hogerberoepschrift terecht opgemerkt dat Maple Leafs met name behulpzaam is bij het slechten van de taalbarrière en met gebruikmaking van een eigen (medisch) netwerk snel en efficiënt tot resultaten kan komen. Dat deze instelling, naar de vreemdeling heeft gesteld, niet beschikt over psychiatrische expertise, is in dit verband niet relevant. Nu de staatssecretaris in de aanvullende besluiten van 11 november 2013 en 29 april 2014 tevens heeft toegezegd dat de vreemdeling eerst dan zal worden uitgezet indien aan het door het BMA gestelde reisvereiste van fysieke overdracht is voldaan, heeft de staatssecretaris, gelet op voormelde uitspraak van 1 december 2010, aldus aan zijn vergewisplicht voldaan. Derhalve is de rechtbank ten onrechte tot de bestreden overweging overgekomen.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en nu geen andere beroepsgronden meer aan de orde zijn, het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2012, aangevuld bij besluiten van 11 november 2013 en 29 april 2014 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 oktober 2014 in zaak nr. 12/32891;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Roosmalen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
53.