In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025, wordt het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft zijn aanvraag op 17 juni 2025 ingediend, maar Duitsland heeft op 20 augustus 2025 ingestemd met zijn terugname. Tijdens de zitting op 31 oktober 2025 is eiser niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft zijn ervaringen in Duitsland aangevoerd, waaronder een vertrekbevel en een traumatische asielprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de asielprocedure in Duitsland structurele tekortkomingen vertoont. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit adequaat is ingegaan op de bezwaren van eiser.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.