ECLI:NL:RBDHA:2025:21768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
11583607 RL EXPL 25-4335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het gedempte premiebeleid en de compensatieregeling binnen de pensioenregelingen voor notarissen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een groep gepensioneerde notarissen en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), de Bond van Medewerkers in het Notariaat (BMN) en de Stichting Pensioenfonds Notariaat (SPN). De eisers, bestaande uit acht gepensioneerden, vorderden onder andere een verklaring voor recht dat het transitieplan van SPN onrechtmatig was, omdat het geen redelijke compensatie bood voor de schade die zij zouden lijden door het gebruik van een gedempte premie. De eisers stelden dat deze gedempte premie hen benadeelde en dat KNB en BMN onrechtmatig handelden door deze regeling te handhaven.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het gedempte premiebeleid, dat sinds 2015 door SPN wordt gevoerd, niet onrechtmatig is. De rechter oordeelde dat de premiedemping is toegestaan onder de geldende wetgeving en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De eisers hebben niet aangetoond dat zij schade hebben geleden door het premiebeleid, en de rechter concludeerde dat de belangen van de gepensioneerden in de besluitvorming zijn meegewogen. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor pensioenfondsen om een evenwichtige belangenafweging te maken bij het vaststellen van premies en het uitvoeren van transitieplannen, en bevestigt dat de wetgeving ruimte biedt voor gedempte premies in pensioenregelingen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de afspraken over compensatie in het transitieplan niet onrechtmatig zijn, en dat de uitvoering van het transitieplan niet verboden kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
PV/d
Zaaknummer: 11583607 RL EXPL 25-4335
Vonnis van 19 november 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 3] (Italië),
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats 4] (Verenigd Konikrijk),
5. [eiser sub 5],
wonende te [woonplaats 5] ,
6. [eiser sub 6],
wonende te [woonplaats 6] ,
7. [eiser sub 7],
wonende te [woonplaats 7] ,
8. [eiser sub 8],
wonende te [woonplaats 5] ,
eisende partijen,
gemachtigden: [gemachtigde 1] (eiser sub 8) en [gemachtigde 2] (eiser sub 7),
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij sub 1,
2. de vereniging
Bond van Medewerkers in het Notariaat,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partij sub 2,
gemachtigden: mr. S.H. Kuiper en mr. C.J. Gerritsen,
en

3.de stichting Stichting Pensioenfonds Notariaat,

gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij sub 3,
gemachtigden: mr. R.F. van der Ham en mr. A.N. Oetomo.
Eisers worden hierna ‘eisers’ genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk ‘KNB’, ‘BMN’ en ‘SPN’ en gezamenlijk ‘KNB c.s.’ genoemd.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding 4 maart 2025 met producties 1 tot en met 11E;
- de conclusie van antwoord van SPN met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord van KNB en BMN met producties 1 tot en met 10;
- de aanvullende producties 12 tot en met 15;
- de akte tot wijziging van eis van eisers;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 10 september 2025 en de schriftelijke spreekaantekeningen die tijdens die behandeling zijn overhandigd;
- de rolbeslissing van 24 september 2025.

2.Feiten

2.1.
Eisers hebben allen gewerkt als (kandidaat-)notaris en uit dien hoofde deelgenomen aan de verplichte pensioenregelingen voor het notariaat. Inmiddels zijn zij met pensioen. Zij zijn lid van de Vereniging Pensioengerechtigden Notariaat (VPN), een vereniging die de collectieve belangen van gepensioneerden binnen het notariaat behartigt.
2.2.
Tot 1 maart 2017 werd de pensioenregeling voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen uitgevoerd door Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNPF). Als beroepspensioenfonds viel de SNPF onder de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb), waardoor deelname verplicht was. De pensioenregeling voor medewerkers in het notariaat werd uitgevoerd door Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Medewerkers in het Notariaat (SBMN). Op 1 maart 2017 zijn SNPF en SBMN gefuseerd tot SPN. SPN is een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds dat onder de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) valt. De pensioenregelingen voor het gehele notariaat zijn ondergebracht bij de SPN. SPN is op grond van artikel 113a lid 1 de Wet op het notarisambt (Wna) aangewezen als het pensioenfonds waarin notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht zijn deel te nemen. [1]
2.3.
KNB behartigt de belangen van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen. Zij zijn verplicht lid van KNB. BMN behartigt de belangen van medewerkers in het notariaat. KNB en BMN zijn gezamenlijk opdrachtgever van SPN voor de uitvoering van de pensioenregeling voor notarissen, kandidaat-notarissen, toegevoegd notarissen en medewerkers in het notariaat. KNB heeft hiervoor een Pensioenkamer ingesteld. De Pensioenkamer bestaat uit een werkgeverscommissie en een werknemerscommissie. De Pensioenkamer stelt de inhoud van de pensioenregeling van notarissen, kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen vast. BMN en de werkgeverscommissie stellen de inhoud van de pensioenregeling voor de medewerkers in het notariaat vast.
2.4.
Sinds 2015 hebben de pensioenregelingen voor notarissen, kandidaat-notarissen, toegevoegd notarissen en medewerkers in het notariaat het karakter van een middelloonregeling (uitkeringsregeling) met een (verplichte) doorsneepremie. Eveneens sinds 2015 is (het bestuur van) SNPF, vanwege (onder meer) een verwachte premiestijging van circa 15% als gevolg van onder meer de hogere levensverwachting, overgegaan op een premiebeleid met een gedempte kostendekkende premie, berekend op basis van een gemiddelde rente als disconteringsvoet voor de nieuwe pensioenverplichtingen. Vanaf 2016 is SNPF overgegaan op een gedempte kostendekkende premie op basis van het verwachte fondsrendement. SBMN hanteerde in 2015 en in 2016 eveneens een premiebeleid met een gedempte kostendekkende premie.
2.5.
Sinds de fusie van SNPF en SBMN voert SPN drie pensioenregelingen uit voor drie verschillende groepen, te weten kandidaat-notarissen in loondienst en toegevoegd notarissen, zelfstandig gevestigde (kandidaat-)notarissen en medewerkers in het notariaat. Alle drie de regelingen zijn middelloonregelingen met voorwaardelijke indexatie en een gedempte kostendekkende premie. In de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van SPN uit 2017 staat over het gevoerde premiebeleid het volgende:
“(…) Bij de vaststelling van de premie wordt een demping toegepast. Hierbij wordt uitgegaan van een systematiek waarbij de gestabiliseerde rentevoet wordt vastgesteld op basis van het verwachte rendement. Deze gestabiliseerde rentevoet is gelijk aan het reële fondsrendement. Het reële fondsrendement wordt vastgesteld als het verwacht rendement van het fonds verminderd met een afslag voor indexatie en staat in beginsel voor een periode van 5 jaar vast. Deze afslag is gebaseerd op artikel 23a tweede lid van het Besluit Financieel Toetsingskader pensioenfondsen. Bij het vaststellen van het verwachte rendement worden de maximale parameters gehanteerd, zoals vastgelegd in artikel 23a eerste lid van het Besluit Financieel Toetsingskader pensioenfondsen. (…)”
2.6.
Op 1 januari 2021 is een gewijzigde pensioenregeling ingegaan, met een gelijke premie voor notarissen, een hogere premie voor toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen en een lagere pensioenopbouw voor alle deelnemers. Tevens is per die datum een nieuwe vijfjaarsperiode van premiedemping ingegaan met een premie gebaseerd op het reële fondsrendement. In de ABTN van SPN uit 2021 staat over hierover het volgende:
“(…) De vijfjaars-dempingsperiode die het fonds hanteerde liep van 2016 tot en met 2020. Voor de periode vanaf 201 heeft het fonds opnieuw bekeken of en op welke wijze de dempingssystematiek kan worden gehanteerd. Daarbij het heeft bestuur overwogen dat in de afgelopen periode de demping niet heeft geleid tot een middeling van de premieresultaten die met demping gepaard zou moeten gaan. Vanuit het oogpunt van evenwichtige belangenafweging (kostprijs pensioen actieven versus waardevastheid van opgebouwde pensioenen) heeft het bestuur van het fonds de dempingssystematiek voor 2021 heroverwogen besproken met sociale partners. De uitkomst is dat voor de periode vanaf 2021 eveneens premiedemping wordt toegepast, zij het binnen het kader van het streven naar een voldoende premiedekkingsgraad. (…)”
2.7.
Per 2022 is de pensioenregeling opnieuw gewijzigd, ditmaal met een hogere premie en vooruitgang in de pensioenopbouw ten opzichte van het vorige jaar. In december 2022 heeft (het bestuur van) SPN besloten om de pensioenen per 2023 met 8,1% te indexeren.
2.8.
In de periode 2014 tot en met 2023 was de feitelijke premie bij SBMN, SNPF en later SPN gelijk aan de gedempte kostendekkende premie, met uitzondering van 2023.
2.9.
Per 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (Wtp) in werking getreden. De Wtp brengt onder meer mee dat (i) vrijwel alle pensioenovereenkomsten tussen werkgevers en (ex-)werknemers wijzigen, omdat – kort gezegd – uitkeringsregelingen niet langer toegestaan zijn en pensioenregelingen voortaan uitsluitend het karakter van een premieregeling mogen hebben, en (ii) de doorsneesystematiek van premieopbouw wordt afgeschaft en de premie een gelijke premie moet zijn. Pensioenfondsen hebben tot 1 januari 2028 de tijd om de pensioenregelingen aan de Wtp aan te passen.
2.10.
Per 2024 heeft (het bestuur van) SPN de pensioenen geïndexeerd met 5,33%.
2.11.
Op 20 december 2024 hebben de Pensioenkamer en BMN het door de Wtp verplicht gestelde transitieplan vastgesteld. In dit plan is de SPN verzocht om de op de transitiedatum opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten in te varen in de nieuwe solidaire premieregeling middels een collectieve waardeoverdracht. De (voorlopige) transitiedatum is gesteld op 1 januari 2026. In hoofdstuk 8 van het transitieplan zijn afspraken over compensatie opgenomen. Hierin staat onder meer het volgende:

Achtergrond compensatie
Het afschaffen van de doorsneesystematiek voor premie en pensioenopbouw leidt tot een nadeel voor een groot aantal huidige (actieve) deelnemers van SPN. Sociale partners wensen aan deze deelnemers een compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek toe te kennen. (…)
De compensatie vindt eenmalig, op het transitiemoment, plaats.
Compensatie is in beginsel voor alle actieve deelnemers, die aanwezig zijn op het transitiemoment.
Compensatie geschiedt op een zodanige wijze dat het verschil in nettoprofijt tussen de huidige pensioenregeling en de nieuwe pensioenregeling voor de betreffende actieve deelnemers op eenzelfde niveau wordt gebracht (…)
Het verschil in premiehoogte tussen de huidige en de nieuwe pensioenregeling wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. Sociale partners achten het betrekken van het verschil in premiehoogte tussen de huidige en de nieuwe pensioenregeling niet evenwichtig, aangezien compensatie uit het vermogen van het pensioenfonds wordt gefinancierd. Indien de premie voor de nieuwe pensioenregeling lager zou zijn dan de premie voor de huidige pensioenregeling, zou het premieverschil als het ware voor rekening van het pensioenfonds komen. Zuiverder is het, om het premieverschil bij de bepaling van de compensatie buiten beschouwing te laten. (…)
Onderbouwing adequaatheid compensatie
De effecten van de hierboven beschreven wijze van compensatie zijn berekend door het nettoprofijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenregelingen af te zetten tegen het nettoprofijt van het wijzigen van de pensioenregeling, inclusief het invaren van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten en inclusief de toepassing van de compensatieregeling. Hierbij is het nettoprofijt gelijk aan het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachte pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.
Indien geen compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek plaatsvindt, is het verschil in nettoprofijt tussen de huidige en de nieuwe pensioenregeling negatief voor de geboortejaren 1966 tot en met 2004. Het zwaartepunt ligt hierbij bij de geboortejaren 1983 tot en met 1991 met een negatief verschil in nettoprofijt van circa 7%. (…)”
2.12.
Per 2025 heeft (het bestuur van) SPN de pensioenen geïndexeerd met 0,44%.

3.Geschil

3.1.
Eisers vorderen om (verkort en anders weergegeven):
A. te verklaren voor recht dat:
1. KNB c.s. jegens gepensioneerden, nagelaten betrekkingen en slapers (gnbs), althans jegens eisers, onrechtmatig hebben gehandeld en handelen door het gebruik en handhaving van de gedempte premieregeling (GPR), althans dat KNB c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar hebben gehandeld en handelen bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden uit de Pensioenwet (Pw), dan wel door te hebben nagelaten de in 2015 gesloten vijfjarige overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden te beëindigen of aan te passen, door (de mate van) toepassing van de GPR bij de jaarlijkse vaststelling van de premies die KNB c.s. voor de actieve deelnemers zijn overeengekomen gedurende de jaren 2015 tot en met 2022, althans gedurende de jaren 2017 tot en met 2022, en uitvoering daarvan door de SPN, waardoor de actieve deelnemers ongerechtvaardigd werden verrijkt doordat zij grote besparingen op premiebetaling genoten waartegenover volledige pensioenopbouw stond, en aldus handelende jegens de gnbs in strijd met (verdrags)rechtsplichten, waardoor eisers schade hebben geleden, om geen, dan wel onvoldoende, rekening te houden met de gerede belangen van gnbs, althans van eisers, die daardoor in ernstige mate zijn geschaad;
2. KNB c.s. op overeenkomstige wijze onrechtmatig hebben gehandeld – en handelen – door het vaststellen en (laten) uitvoeren van het transitieplan wat betreft het gebruik van de GPR tot het moment van invaren;
3. KNB c.s. onrechtmatig hebben gehandeld – en voornemens zijn onrechtmatig te handelen bij het invaren – door het vaststellen en (laten) uitvoeren van het transitieplan waarin een compensatiereserve voor actieve 40+ deelnemers is opgenomen die wordt gefinancierd uit het aandeel van de gnbs in het pensioenvermogen;
SPN te verbieden om uitvoering te geven aan het transitieplan en eventueel het implementatieplan, zolang daarin (1) geen redelijke compensatie is opgenomen voor de schade die de gnbs lijden en hebben geleden door het gebruik van de GPR en zolang daarin (2) wel een compensatiereserve voor actieve 40+ deelnemers is opgenomen die wordt gefinancierd uit het aandeel van de gnbs in het pensioenvermogen, zulks op straffe van een boete;
KNB c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Eisers voeren – samengevat – het volgende aan. SPN heeft, aangezet door KNB en BMN, sinds 2015 geen kostendekkende maar een gedempte premie geïnd. De gnbs (waaronder eisers) zijn en worden hierdoor (tot het moment van invaren) benadeeld. Door de GPR is het fondsvermogen onvoldoende opgebouwd, terwijl meer dan de helft daarvan bestemd is voor de dekking van hun pensioenen, en zijn hun pensioenen ten onrechte niet geïndexeerd. Het verschil tussen de kostendekkende premie en de daadwerkelijk geïnde premie is sinds 2015 jaarlijks toegenomen. KNB c.s. hadden moeten inzien dat de GPR hierdoor niet langer houdbaar was. Het toch blijven vasthouden aan de GPR, zonder de belangen van de gnbs te behartigen of mee te wegen, kwalificeert als misbruik van bevoegdheid en een onrechtmatige daad. Door de uitholling van het fondsvermogen is de waarde van de pensioen- en indexatierechten van de gnbs aangetast, hetgeen een schending van hun eigendomsrecht vormt. KNB c.s. hadden de GPR moeten beëindigen wegens onvoorziene omstandigheden; door dit na te laten hebben zij hun zorgplicht geschonden. Daarnaast zijn actieve deelnemers ongerechtvaardigd verrijkt, doordat zij voor hun pensioenopbouw minder premie betaalden en jarenlang een hoger besteedbaar inkomen hadden. Actieven zijn hierdoor bevoordeeld boven de gnbs, wat in strijd is met het discriminatieverbod. Het transitieplan bevat geen compensatie voor de schade van de gnbs, maar kent juist een compensatie toe aan de 40+’ers, gefinancierd uit het fondsvermogen. Hierdoor betalen de gnbs mee aan een regeling waarvan uitsluitend de actieve deelnemers profiteren. Het deel van het fondsvermogen dat aan de gnbs toebehoort, wordt hen daarmee feitelijk ontnomen. Dit is eveneens in strijd met hun eigendomsrecht. Het toont bovendien aan dat bij het sluiten van het transitieplan de belangen van de gnbs en actieven niet evenwichtig zijn afgewogen. De handelwijze van KNB c.s. is onrechtmatig, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.3.
SPN enerzijds en KNB en BMN anderzijds concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers in hun vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van eisers in de proceskosten, eventueel vermeerderd met de wettelijke rente. Op de stellingen en verweren die SPN enerzijds en KNB en BMN anderzijds naar voren hebben gebracht, zal hierna – voor zover nodig – worden ingegaan.

4.Beoordeling

Eisers hebben BMN in rechte kunnen betrekken
4.1.
KNB en BMN hebben als punt vooraf aangevoerd dat geen van eisers (gedurende de periode vanaf 2015) werkzaam is geweest als medewerker in het notariaat. Volgens hen ontbreekt daarom per definitie iedere grondslag voor aansprakelijkheid van BMN en het toewijzen van op BMN gerichte vorderingen.
4.2.
Het is juist dat geen van eisers (in die periode) als medewerker in het notariaat werkzaam is geweest en ook is juist dat BMN, samen met KNB, de inhoud van uitsluitend de pensioenregeling voor medewerkers in het notariaat vaststelt. De bezwaren van eisers richten zich echter niet alleen tegen de inhoud van de pensioenregeling(en), maar tevens tegen het in het kader van de Wtp vastgestelde transitieplan, welk plan mede door BMN is ondertekend. Eén van de vorderingen is dat KNB c.s., en dus ook BMN, onrechtmatig hebben gehandeld door het transitieplan in de huidige vorm vast te stellen. Kennelijk om deze verwijten te toetsen, hebben eisers (ook) BMN in rechte betrokken. Omdat op voorhand niet kan worden aangenomen dat dit verwijt al dan niet terecht is gemaakt en iedere grondslag voor aansprakelijkheid van BMN jegens eisers derhalve ontbreekt, zal het door KNB en BMN gemaakte punt worden gepasseerd.
Het beroep op verjaring staat niet aan een inhoudelijke beoordeling in de weg
4.3.
Een ander formeel verweer van KNB en BMN is dat de eerste gevorderde verklaring voor recht – die kennelijk tot doel heeft een vergoeding te kunnen verkrijgen voor het nadeel dat eisers stellen te hebben geleden en lijden – jegens hen is verjaard. Volgens KNB en BMN hadden eisers met het verschijnen van de jaarstukken van SBMN en SNPF bekend moeten zijn met de aansprakelijke persoon en de gestelde schade.
4.4.
Een schadevergoeding kan in beginsel na vijf jaar niet meer worden geëist, te rekenen vanaf het moment waarop de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de verantwoordelijke partij. [2]
4.5.
Eén van de verwijten van eisers aan KNB en BMN is dat zij geen actie hebben ondernomen tegen het gedempte premiebeleid dat SPN en haar voorgangers sinds 2015 voeren. Dit betreft (zo wordt begrepen) een van de schadeveroorzakende gebeurtenissen waarop de gevorderde verklaring voor recht is gebaseerd. Het gedempte premiebeleid wordt tot op de dag van vandaag door SPN gevoerd. Omdat niet in geschil is dat KNB en BMN nimmer tegen dit beleid hebben geprotesteerd, wordt dit nalaten van KNB en BMN beschouwd als een voortdurende gebeurtenis die tot op heden voortduurt. Vanwege deze omstandigheid staat het beroep op verjaring niet aan een inhoudelijke beoordeling van dit verwijt en daarmee de vordering in de weg. Reeds hierom behoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen de periode van meer dan vijf jaar voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding en de periode daarna.
Het gedempte premiebeleid was en is toegestaan
Geen misbruik van bevoegdheid
4.6.
Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, mag daar niet onder alle omstandigheden gebruik van maken. Zo mag er geen misbruik van die bevoegdheid worden gemaakt. Misbruik van bevoegdheid doet zich bijvoorbeeld voor als de bevoegdheid wordt uitgeoefend met het oogmerk om een ander te schaden of wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Ook is sprake van misbruik van bevoegdheid als men de bevoegdheid gebruikt zonder dat daarbij enig redelijk belang bestaat. [3]
4.7.
Het kernverwijt dat eisers KNB c.s. maken en waar volgens hen de misbruik van bevoegdheid uit bestaat, is dat door (de voorgangers van) SPN een gedempte kostendekkende premie wordt geïnd.
4.8.
Volgens de Pw zoals die voor inwerkingtreding van de Wtp luidde, moet bij pensioenfondsen een kostendekkende premie gelden voor de opbouw van aanspraken. [4] Een premie is kostendekkend als zij er op de lange termijn voor zorgt dat de technische voorzieningen volledig door waarden zijn gedekt en het vereist eigen vermogen wordt gerealiseerd. [5] De kostendekkende premie bestaat uit vier elementen. [6] De premie mag echter ook worden gedempt: zij mag gebaseerd worden op een voortschrijdend gemiddelde van de rente of op een verwacht rendement. [7] In lagere regelgeving zijn nadere regels gegeven voor de berekening van de demping van de premie. [8]
4.9.
Het premiebeleid zoals SPN (en haar voorgangers) dat vanaf (in ieder geval) 2016 voert – zoals onder meer verwoord in de ABTN 2017 – voldoet aan de dwingendrechtelijke eisen uit de Pw (oud). Uit de overgelegde jaarverslagen en ABTN’s van SPN (en haar voorgangers) blijkt dat de vanaf 2016 geïnde premie steeds is gebaseerd op het reëel fondsrendement verminderd met een afslag voor toeslagverlening. [9] SPN mocht en mag de premie (die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de verplichtingen) baseren op het reëel verwachte beleggingsrendement in plaats van op de risicovrije marktrente (de zogenoemde rentetermijnstructuur, artikel 2 lid 2 Besluit ftk), zoals eisers voorstaan. [10] Omdat de marktrente sterk kan fluctueren, heeft de wetgever vanwege de onwenselijkheid van een evenzo fluctuerende premie pensioenfondsen uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden om de omvang van de premie vast te stellen op basis van het reëel fondsrendement minus een afslag voor indexatie. [11] SPN heeft net als vele andere pensioenfondsen van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Zij heeft – zo staat onweersproken vast – bij het vaststellen van het reëel fondsrendement steeds binnen de wettelijke paramaters [12] gehandeld en premies geïnd die altijd toereikend waren voor zowel de pensioenaangroei, de opbouw van buffers en de uitkeringen van de pensioenen.
4.10.
Het feit dat het verantwoordingsorgaan van SPN (en haar voorgangers), waarin ook gepensioneerden zijn vertegenwoordigd, steeds met het gedempte premiebeleid heeft ingestemd en De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder niet heeft ingegrepen ten aanzien van de premiestelling, wijst erop dat sprake is geweest van een prudent premiebeleid, zoals SPN zelf ook stelt dat (steeds) het geval is (geweest). In ieder geval zijn er geen aanwijzingen dat de premiedemping is ingezet met het doel om gnbs (waaronder dus eisers) te schaden of voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Op grond van het voorgaande kan evenmin gezegd worden dat SPN (evenals haar voorgangers en ook haar opdrachtgevers KNB en BMN) geen enkel redelijk belang had bij het gedempte premiebeleid. De stelling van eisers dat SPN (en haar voorgangers) misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door sinds 2015 een gedempte kostendekkende premie te hanteren dan wel door haar premiebeleid sindsdien niet te beëindigen of wijzigen, wordt daarom niet gevolgd.
4.11.
Ten aanzien van het verwijt aan KNB en BMN wordt overwogen dat de premievaststelling de verantwoordelijkheid is van SPN als pensioenfonds, en (dus) niet van KNB en BMN als sociale partners. Het is SPN die (net als haar voorgangers) de bevoegdheid toekomt om tot demping van de premie over te gaan. Het was ook de feitelijke gang van zaken dat SPN over de premiestelling besliste. Uit de verschillende jaarverslagen van SPN blijkt dat SPN steeds aangaf onder welke voorwaarden (waarbij de hoogte van de premie als voorbeeld wordt genoemd) de pensioenregeling kon worden uitgevoerd en heeft besloten om over te gaan op een gedempte kostendekkende premie. Dat KNB en BMN de inhoud van de pensioenregeling vaststellen, maakt dit niet anders.
Geen onrechtmatige daad en/of schending zorgplicht
4.12.
Eisers voeren aan dat de langdurige toepassing van premiedemping niet alleen kwalificeert als misbruik van bevoegdheid, maar tevens als een onrechtmatige daad en zorgplichtsschending jegens gnbs (en daarmee dus jegens eisers). Voor aansprakelijkheid wegens een onrechtmatige daad moet niet alleen sprake zijn van een onrechtmatige gedraging, maar in ieder geval ook van schade en een causaal verband tussen die gedraging en de gestelde schade. [13]
4.13.
Om dezelfde redenen dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid, is evenmin sprake van een onrechtmatige gedraging of een schending van de zorgplicht door KNB c.s. Eisers hebben bovendien niet voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot schade en causaliteit. Eisers hebben niet gesteld (laat staan onderbouwd) welke
concreteschade zij als gevolg van de premiedemping (ieder voor zich) hebben geleden en nog zullen lijden. Zij hebben weliswaar betoogd dat het fondsvermogen als gevolg van de premiedemping in voor hun negatieve zin is aangetast, maar dat is gemotiveerd weersproken en blijkt nergens uit. Maar zelfs als dat wel het geval zou zijn, volgt daaruit nog niet dat eisers ook individueel schade hebben geleden. Eisers hebben uit hoofde van hun pensioenregeling aanspraak op pensioen (zie artikel 1 Pw), maar niet (ook) op SPN ter zake van het fondsvermogen. Dat vermogen behoort in eigendom toe aan SPN en niet (voor een deel) aan eisers als pensioengerechtigden. Eisers zijn geheel niet ingegaan op de gevolgen van de premiedemping voor de nominale pensioenuitkering die hun bij pensionering is toegezegd en momenteel wordt uitbetaald. Ook hebben zij niet gesteld dat er enig relevant causaal verband bestaat tussen de premiestelling enerzijds en het fondsvermogen of hun pensioenuitkering anderzijds. Daarom wordt het ervoor gehouden dat niet is voldaan aan alle constitutieve vereisten voor (aansprakelijk op grond van) een onrechtmatige daad in de zin van de wet.
Geen onevenredige belangenvertegenwoordiging
4.14.
Voor zover eisers met hun stelling dat KNB c.s. niet de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig hebben behartigd beoogd hebben te stellen dat artikel 105 lid 2 Pw is geschonden, [14] wordt in de eerste plaats overwogen dat deze norm zich niet (ook) uitstrekt tot KNB en BMN. Blijkens de tekst ervan richt deze bepaling zich namelijk uitsluitend tot de personen die het beleid van een pensioenfonds (mede) bepalen.
4.15.
Wat SPN betreft, geldt dat zij gemotiveerd heeft weersproken dat zij bij het vaststellen van het gedempte premiebeleid niet alle belangen van de verschillende groepen heeft afgewogen. In dat kader heeft zij aangevoerd dat bij het vaststellen van de premiestelling erop is gelet dat gepensioneerden niet zouden worden benadeeld, in die zin dat hun uitkeringen niet zouden worden aangetast. Gelet hierop en op het feit dat SPN kon en mocht besluiten tot premiedemping over te gaan (zie voorgaande overwegingen), kan niet gezegd worden dat sprake is van premiebeleid dat in redelijkheid niet te verdedigen is. Dit geldt temeer nu ook KNB en BMN gemotiveerd hebben weersproken dat binnen de Pensioenkamer en BMN de belangen van gepensioneerden niet zouden zijn meegewogen bij de beslissing in 2015 om over te gaan op een gedempte kostendekkende premie en bij de beslissing in 2021 om dit beleid te verlengen.
Geen schending van eigendomsrecht
4.16.
Iedereen heeft het recht de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen ongestoord in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. [15] Bestaande pensioenrechten kwalificeren als eigendomsrecht (in de zin van het EVRM). [16] Een voorwaardelijk recht op toeslag is afhankelijk van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Zolang die gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden, is de voorwaardelijke toeslag niet aan te merken als een pensioenaanspraak of pensioenrecht en ook geen vermogensrecht. Een dergelijk onzeker uitzicht op waardevermeerdering is (in tegenstelling tot een onvoorwaardelijke indexatierecht) geen eigendomsrecht. [17]
4.17.
Voor zover eisers al (rechtstreeks) een beroep kunnen doen op de bescherming van hun eigendomsrecht in het Handvest EU en het EVRM – volgens KNB c.s. is dat niet het geval – kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een inbreuk op dit recht. Zoals hiervoor al is overwogen, hebben eisers niet concreet gesteld op welke wijze hun pensioenrechten door de premiedemping zouden zijn aangetast en kwalificeert het fondsvermogen niet als eigendom van eisers. Ook het uitblijven van indexering in de jaren 2015 tot en met 2022 – volgens eisers: vanwege een lager fondsvermogen – levert geen inbreuk op het eigendomsrecht op. De pensioenregeling biedt immers geen onvoorwaardelijk, maar slechts een voorwaardelijk recht op indexatie. Een dergelijk voorwaardelijk recht maakt geen deel uit van het pensioenrecht van eisers. Het niet-indexeren door SPN van de pensioenen van eisers in die periode heeft dan ook niet tot aantasting van hun pensioenrecht en daarmee hun eigendomsrecht geleid.
Geen ongerechtvaardigde verrijking en/of schending discriminatieverbod
4.18.
Eisers stellen dat KNB c.s. veroorzaakt hebben c.q. eraan hebben medegewerkt dat actieve deelnemers vanaf 2015 ten opzichte van hen ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Deze stelling neemt als uitgangspunt dat actieve deelnemers voor hun pensioenopbouw minder premie hebben betaald dan gnbs (waaronder dus eisers).
4.19.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het gedempte premiebeleid een prudent beleid is (geweest) en dat de geïnde premie niet te laag is (geweest). Bovendien geldt dat het fondsvermogen een collectief karakter heeft. Het behoort niet voor bepaalde delen toe aan afzonderlijke groepen, maar wordt juist gebruikt om mee- en tegenvallers gezamenlijk op te vangen. Tegen die achtergrond wordt niet ingezien hoe een op het reëel fondsrendement gebaseerde premie zou leiden tot verrijking van actieve deelnemers en een verarming van gnbs. Eisers hebben ook niet gesteld waar hun verarming concreet uit zou bestaan. Indien het daadwerkelijk zo is dat actieve deelnemers enig voordeel is toegevallen als gevolg van de premiedemping, dan kwalificeert dit onder de uitkeringsregeling niet als ongerechtvaardigde verrijking ten opzichte van gnbs in de zin van de wet. [18] Evenmin kan in dit verband worden gesproken van discriminatie van gnbs ten opzichte van de hiervoor genoemde actieve deelnemers. Op dit punt kan een parallel worden getrokken met de indexaties van de pensioenen van gnbs die per 2023, per 2024 en per 2025 hebben plaatsgevonden en ten laste van het eigen vermogen zijn gekomen; ook die vormen geen verrijking van gnbs en verarming van de actieve deelnemers.
Conclusie
4.20.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat KNB c.s. noch onrechtmatig, noch naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar jegens eisers hebben gehandeld door het gebruik en handhaving van het gedempte premiebeleid (door SPN en haar voorgangers). De eerste gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de tweede verklaring voor recht. Omdat het gebruik van genoemd beleid niet onrechtmatig is, kan KNB en BMN niet worden verweten dat zij een transitieplan hebben vastgesteld dat (impliciet) uitgaat van premiedemping tot het moment van invaren. Ook handelt SPN niet onrechtmatig indien zij op dit punt met het transitieplan zou instemmen.
Afspraak over compensatiereserve in transitieplan is niet onrechtmatig
4.21.
De overgang naar het nieuwe pensioenstelsel voor het notariaat bevindt zich momenteel in de fase waarin SPN van het door KNB en BMN op 20 december 2024 vastgestelde transitieplan beoordeelt. Volgens de wet moet een transitieplan in ieder geval de gemaakte afspraken over compensatie bevatten. [19] In het transitieplan voor het notariaat zijn deze afspraken opgenomen in hoofdstuk 8. Daarin staat dat vanwege de afschaffing van de doorsneesystematiek de wens bestaat om de deelnemers die hierdoor worden benadeeld te compenseren. Zonder compensatie zou het verschil in nettoprofijt tussen de huidige en de nieuwe pensioenregeling namelijk negatief uitvallen voor deelnemers geboren tussen 1966 en 2004 (zie 2.11.).
4.22.
Anders dan eisers stellen, hebben KNB en BMN met het maken van deze compensatieafspraak niet onrechtmatig gehandeld en evenmin blijk gegeven van een onevenwichtige belangenafweging ten nadele van eisers (ten opzichte van actieven). De overgang naar een premieregeling met een gelijke premie [20] kan door de afschaffing van de doorsneesystematiek ertoe leiden dat deelnemers in de nieuwe pensioenregeling minder pensioen opbouwen dan zij zouden hebben gedaan in de oude regeling. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever oog heeft gehad voor het feit dat actieve deelnemers hierdoor onevenredig nadeel kunnen ondervinden. Opgemerkt is dat een evenwichtige overstap vereist dat deze groep adequaat en kostenneutraal wordt gecompenseerd, waarbij sociale partners onderhandelingsvrijheid hebben bij het maken van de afspraken. Verder is daarbij uitdrukkelijk overwogen dat deze verandering alleen een compensatie rechtvaardigt voor actieve deelnemers alsmede dat het fondsvermogen kan en mag worden gebruikt om deze compensatie te financieren. [21]
4.23.
KNB en BMN hebben derhalve in redelijkheid het fondsvermogen als bron voor compensatie voor de actieve deelnemers kunnen aanwijzen. Dit is in lijn met hetgeen de wetgever voor ogen heeft gestaan. Het levert ook geen schending op van het eigendomsrecht van eisers. Zoals eerder overwogen is het fondsvermogen immers niet het eigendom van eisers, maar van SPN. Overigens moet het transitieplan nog door SPN worden beoordeeld. Indien SPN met de inhoud instemt, stelt zij een eigen implementatieplan op, dat ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan DNB, die als toezichthouder optreedt. [22] Dat in het transitieplan een compensatiereserve voor actieve deelnemers is afgesproken, heeft derhalve nog geen directe gevolgen voor de hoogte van het fondsvermogen en het aandeel dat eisers daarin stellen te hebben. Het uiteindelijke besluit over de inzet van het fondsvermogen voor de compensatie van actieve deelnemers ligt bij SPN en wordt vastgelegd in het implementatieplan. Eerst nadat DNB geen bezwaar maakt tegen dit implementatieplan, worden de bestaande pensioenaanspraken en -rechten ingevaren in de nieuwe pensioenovereenkomst. [23] Gelet op de huidige fase van de transitie is er dus nog geen zekerheid dat het invaren zal plaatsvinden onder de voorwaarden – dus met toekenning van de compensatiereserve – die in het transitieplan zijn opgenomen.
4.24.
Op basis van het voorgaande wordt de derde gevorderde verklaring voor recht afgewezen.
Geen verbod om uitvoering te geven aan transitie- en implementatieplan
4.25.
Omdat niet is gebleken dat eisers door toepassing van het gedempte premiebeleid schade hebben geleden (die voor compensatie in aanmerking komt) en hiervoor is vastgesteld dat de in het transitieplan opgenomen compensatiereserve voor (een deel van de) actieve deelnemers niet onrechtmatig is, wordt geen aanleiding gezien om SPN te verbieden uitvoering te geven aan het transitieplan en het (eventuele) implementatieplan. De vordering op dit punt wordt daarom eveneens afgewezen.
Geen prejudiciële vragen
4.26.
Eisers hebben gewezen op de mogelijkheid om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen over het gevoerde gedempte premiebeleid en de compensatiereserve. Er wordt echter geen aanleiding gezien om dergelijke vragen te stellen. Los dat niet is gebleken dat deze of soortgelijke onderwerpen in meer geschillen aan de orde zijn, [24] is de wet(sgeschiedenis) en lagere regelgeving en daarmee de aan te leggen toets over of sprake is van onrechtmatigheden op deze punten voldoende duidelijk en leidt deze toets in deze zaak tot de conclusie dat er niet in strijd met de regelgeving is gehandeld. De kantonrechter ziet derhalve geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
Eisers moeten de proceskosten betalen
4.27.
Eisers zijn in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Zij zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. [25] De proceskosten van zowel KNB en BMN als SPN worden begroot op € 677,- (2 punten x tarief € 271,- en nakosten ad € 135,-), derhalve in totaal € 1.354,-. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van eisers af;
5.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten van € 677,- jegens KNB en BMN en jegens SPN, derhalve in totaal € 1.354,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en bepaalt dat als eisers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend zij ook de kosten van betekening moeten betalen;
5.3.
veroordeelt eisers hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. B.C. Vink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2025.

Voetnoten

2.Artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 3:13 BW.
4.Artikel 128 lid 1 Pw (oud).
6.Deze worden genoemd in artikel 128 lid 1 Pw (oud): (a.) de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen; (b.) de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen vereiste eigen vermogen; (c.) de opslag die nodig is voor de bij de aangroei behorende uitvoeringskosten en (d.) de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening, indien de toeslagen worden gefinancierd uit de technische voorzieningen, uit het eigen vermogen of uit een opslag op de premie.
7.Artikel 128 lid 2 Pw (oud).
8.Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit ftk) (oud) meer specifiek artikel 4 lid 2 tot en met 5.
9.Vgl. artikel 4 lid 3 sub a Besluit ftk.
10.Vgl. artikel 13 lid 4 sub b van de EU-richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (2016/2341).
12.Als bedoeld in artikel 23a Besluit ftk.
13.Artikel 6:162 BW.
14.Die bepaling luidt als volgt: “
15.Artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
16.Zie bijvoorbeeld EHRM 6 juli 2005, ECLI:CE:ECHR:2005:0706DEC006573101.
17.Zie Gerechtshof Den Haag 28 november 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2301 met verwijzing naar HvJ EU 24 september 2020, ECLI:EU:C:2020:753 (
18.Artikel 6:212 BW.
19.Artikel 150 lid 2 sub d Pw.
20.Vgl. artikel 17 Pw.
22.Artikel 150i lid 1 en lid 5 Pw.
23.Artikel 150m lid 2 Pw.
24.Vgl. artikel 392 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv).
25.Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942.