Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 21 juli 2022, waarmee [appellanten] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter Den Haag van 26 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3851);
- de memorie van grieven van [appellanten], met een bijlage;
- de memorie van antwoord van PMT.
3.Feitelijke achtergrond
1. Voorwaardelijkheid toeslagverlening
9. Voorwaardelijke toeslagverlening
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Albany-arrest van het HvJ EU, omdat daarin is geoordeeld dat indexatie van pensioen een “wezenlijke voorwaarde” vormt voor de rechtvaardiging van het alleenrecht dat een bedrijfspensioenfonds heeft voor de uitvoering van een bedrijfstakpensioenregeling. [4] De schending volgt ook uit het
YS-arrest, omdat daarin door het HvJ EU is geoordeeld dat opgebouwde pensioenrechten en ook onder omstandigheden indexatie als eigendomsrechten moeten worden beschouwd. [5] Het eigendomsrecht van [appellanten] is aangetast doordat geen indexering van het pensioen heeft plaatsgevonden en plaatsvindt, aldus nog steeds [appellanten]
Albany-arrest (grief I) en/of in het
YS-arrest (grief II). Grief III richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen aanleiding is tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU omdat de werking van artikel 17 Handvest al onderwerp van debat is geweest in het
YS-arrest. Grief IV ten slotte richt zich tegen de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
YS-arrest) of een andere grond van gelijke behandeling. Dat er sprake zou zijn van discriminatie naar geslacht, leeftijd of nationaliteit hebben [appellanten] in dit verband niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
Albany-arrest heeft getoetst aan het EU-mededingingsrecht, het Handvest reeds wordt getriggerd doordat de verplichtstelling van deelname in het bedrijfstakpensioenfond is “opgehangen” aan het EU-mededingingsrecht.
verplichtstellingdoor het HvJ EU in de
Albany-zaak is getoetst aan het mededingingsrecht van de EU, maakt nog niet dat deze zaak van [appellanten] zich binnen de werkingssfeer van het Unierecht bevindt en voldoende aanknopingspunten bestaan om de voorwaardelijke indexering van pensioenaanspraken te toetsen aan artikel 17 Handvest.
Albany-arrest en in het bijzonder punt 109 daarvan, volgt dat solidariteit een vereiste is voor verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds, dat indexering een essentiële of fundamentele voorwaarde is voor solidariteit en dat als die indexering ontbreekt, de solidariteit aan de collectieve overeenkomst komt te ontvallen. Daarom is de verplichte aansluiting niet toegestaan en het niet indexeren is daarom in strijd met artikel 17 Handvest, aldus [appellanten]
Albany-arrest (in het bijzonder in punt 108) heeft geoordeeld dat overeenkomsten die met doelstellingen van sociale politiek (zoals verbetering van de werkgelegenheid en de arbeidsvoorwaarden) in het kader van collectieve onderhandelingen tussen sociale partners worden gesloten, wegens hun aard en hun doel moeten worden geacht niet onder het kartelverbod te vallen. Datzelfde gaat op voor een collectieve overeenkomst waarbij in een bedrijfstak een aanvullende pensioenregeling is getroffen die wordt beheerd door een door de overheid verplicht gesteld pensioenfonds. Een dergelijke regeling beoogt over het geheel genomen, aan alle werknemers in de bedrijfstak een bepaald pensioenniveau te verzekeren, en draagt daarmee rechtstreeks bij aan de verbetering van een van de arbeidsvoorwaarden van die werknemers, namelijk hun beloning. Ook het verplichtstellingsbesluit van de overheid is dan dus niet zonder meer in strijd met het kartelverbod.
Albany-arrest, des te sterker voor een pensioenregeling die gekenmerkt wordt door een hoge mate van solidariteit. Als er geen verplichtstelling zou zijn, blijft het pensioenfonds met de slechte kansen zitten. Punt 109 van dat arrest luidt als volgt:
Albany-arrest blijkt slechts van een uiteenzetting van verschillende elementen die maken dat gesproken kan worden van een hoge mate van solidariteit binnen een pensioenregeling. Indexatie van pensioen is slechts een van die, daar genoemde, elementen. Het HvJ EU oordeelt niet dat het ontbreken van één van de elementen maakt dat niet langer sprake is van een pensioenregeling met een hoge mate van solidariteit. In het arrest is
geensteun te vinden voor de stelling dat alleen indexatie van de pensioenen een essentieel element of fundamentele voorwaarde vormt voor de rechtvaardiging van het alleenrecht op het beheer door PMT als bedrijfstakpensioenfonds. Het ontbreken van het enkele element van indexatie - in de praktijk, de PMT-regeling bevat nog steeds het voorwaardelijke recht - leidt dus niet tot de conclusie dat er geen sprake meer is van een hoge mate van solidariteit die de pensioenregeling kenmerkt. Verder kan niet de conclusie worden getrokken dat bij gebreke van een enkel element dat solidariteit kenmerkt, de collectieve overeenkomst - waarbij de pensioenregeling in het leven is geroepen en het alleenrecht van het pensioenfonds is overeengekomen - of het verplichtstellingsbesluit, strijdig zouden zijn met het Europese mededingingsrecht, laat staan dat hieruit volgt dat PMT – waar [appellanten] door verplichtstelling bij zijn aangesloten - tot indexering tegenover [appellanten] moet overgaan. Grief I kan daarom niet slagen.
YS-arrest volgt dat opgebouwde pensioenaanspraken zijn aan te merken als eigendomsrechten. Door jarenlang niet te indexeren wordt – in strijd met artikel 17 Handvest - inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [appellanten], aldus [appellanten]
YS-arrest - geen onvoorwaardelijk recht op indexatie. Er is slechts een voorwaardelijk recht op toeslag of indexatie. Het recht op toeslag is afhankelijk van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Zolang die gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden, is de voorwaardelijke toeslag niet aan te merken als een pensioenaanspraak of pensioenrecht in de zin van artikel 1 Pensioenwet en ook geen vermogensrecht in de zin van artikel 17 Handvest. [11] Anders gezegd: het recht op voorwaardelijke toeslag maakt geen deel uit van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht. Het achterwege blijven van indexering – waar volgens het reglement dus geen onvoorwaardelijke aanspraak op bestaat – leidt dan ook niet tot aantasting van de pensioenaanspraak.
YS-arrest aan de orde was) een voorwaarde is om aanspraak te maken op de indexeringsclausule – en dat dit een onmogelijk te bereiken criterium is – berust dit op een onjuiste lezing door [appellanten] van het vonnis. De kantonrechter overweegt slechts – met juistheid, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - dat een onzeker uitzicht op waardevermeerdering (wat de voorwaardelijke indexering hier is) in tegenstelling tot een onvoorwaardelijke welvaartsvastheidsclausule zoals in
YSaan de orde was, geen eigendomsrecht is in de zin van artikel 17 Handvest. Daaraan doet niet af dat deelnemers in een pensioenfonds geen onderhandelingsmacht hebben; de vakverenigingen die betrokken zijn bij de pensioenregeling in de bedrijfstak hebben die macht wel.
Albany-arrest) en is deze geschikt, noodzakelijk en ook evenredig. Het hof is van oordeel dat hoewel indexering al sinds 2008 achterwege blijft, de wezenlijke inhoud van het recht van [appellanten], het nominale pensioen, onaangetast blijft. Dat geldt ook als moet worden uitgegaan van de door [appellanten] gestelde 25% tot 30% koopkrachtvermindering. Daarbij speelt een rol dat het ingeroepen eigendomsrecht (ook in deze meest subsidiaire lezing) hoe dan ook relatief is; immers de mogelijkheid van achterwege blijven van toeslagverlening is daarin ingebakken. Het hof is daarom van oordeel dat de beperking van het - door het hof hier uitsluitend ten behoeve van de meest subsidiaire redenering aangenomen - eigendomsrecht van [appellanten] als gevolg van het afzien van indexering, gerechtvaardigd is. De stelling van [appellanten] dat bij een ander wettelijk systeem – met bijvoorbeeld een hogere rekenrente – toeslagverlening wel mogelijk zou zijn geweest treft reeds geen doel doordat dat andere systeem nu eenmaal niet het geldende recht is. Ook hierom falen de grieven I en II.
YS-arrest nog niet uitgekristalliseerd, maar de invulling van die term is, zoals blijkt uit het bovenstaande, niet van doorslaggevende betekenis voor de beslissing in deze zaak.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter Den Haag van 26 april 2022;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van PMT tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en € 2.366,- aan salaris advocaat en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening.
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.