AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beëindiging tijdelijke bescherming en terugkeerbesluit van een Marokkaanse vreemdeling
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit. Eiser had tijdelijk verblijf in Nederland op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, maar zijn verblijfsrecht eindigde op 4 maart 2024. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, legde op 28 juli 2025 een terugkeerbesluit op, omdat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verbleef en niet had aangetoond rechtmatig verblijf in Spanje te hebben. De rechtbank behandelde de zaak op 1 oktober 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
Eiser voerde aan dat de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming onterecht was en dat hij rechtmatig verblijf had in Spanje. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf in Spanje had en dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank volgde de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig was. Eiser had ook geen bewijs geleverd dat zijn terugkeer naar Marokko in strijd zou zijn met het verbod op refoulement.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het terugkeerbesluit op goede gronden was genomen. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €1.814,-. De uitspraak werd gedaan door rechter D. Biever, in aanwezigheid van griffier M.E. Jans, en werd openbaar gemaakt op 18 november 2025.
Voetnoten
1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038 (arrest Kaduna en Abkez) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1829. 3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038 (arrest Kaduna en Abkez).
4.Eiser verwijst daarbij naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 mei 2016, ECLI:EU:C:2016:360 (arrest Neamt en Bacau) en van 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:537 (arrest A2A SpA).
5.De zaak bekend onder nummer NL24.9833 (niet gepubliceerd)
6.Basisregistratie personen.
7.Eiser verwijst daarbij naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 september 2013, ECLI:EU:C:2013:533 (arrest M.G. en N.R.) en van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431 (arrest Boudjlida).
9.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038.
12.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
14.Zie artikel 62a, eerste lid, onder b, en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
17.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892 (arrest K, L, M, N).
18.Zie het arrest K.A. van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308 en het arrest X. van 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913.
19.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.