In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Nigeriaanse man, door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had op 20 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 16 december 2022 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. Na een periode van onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid, diende eiser op 6 april 2023 een nieuwe aanvraag in, die op 13 mei 2025 werd afgewezen. Eiser voerde aan dat de minister de afwijzing onvoldoende had gemotiveerd en dat het besluit niet was ondertekend, wat volgens hem de rechtsgeldigheid in twijfel trok.
De rechtbank oordeelde dat de minister inderdaad had nagelaten de door eiser overgelegde toegangspas op echtheid te onderzoeken, wat een motiveringsgebrek opleverde. De rechtbank stelde vast dat het ontbreken van een handtekening op het besluit geen reden was om het besluit ongeldig te verklaren, maar dat het wel een gebrek was dat met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gepasseerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.814,00 toegewezen.