ECLI:NL:RBDHA:2025:21426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
NL25.22660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende motivering van de minister bij afwijzing asielaanvraag en gebrek aan ondertekening van het besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Nigeriaanse man, door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had op 20 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 16 december 2022 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. Na een periode van onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid, diende eiser op 6 april 2023 een nieuwe aanvraag in, die op 13 mei 2025 werd afgewezen. Eiser voerde aan dat de minister de afwijzing onvoldoende had gemotiveerd en dat het besluit niet was ondertekend, wat volgens hem de rechtsgeldigheid in twijfel trok.

De rechtbank oordeelde dat de minister inderdaad had nagelaten de door eiser overgelegde toegangspas op echtheid te onderzoeken, wat een motiveringsgebrek opleverde. De rechtbank stelde vast dat het ontbreken van een handtekening op het besluit geen reden was om het besluit ongeldig te verklaren, maar dat het wel een gebrek was dat met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gepasseerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.814,00 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes – de Jonge).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 20 juli 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 16 december 2022 in eerste instantie niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit besluit staat in rechte vast door de ongegrondverklaring van het beroep op 17 februari 2023. [2] Eiser heeft op 31 maart 2023 bericht gekregen dat hij niet tijdig is overgedragen aan de autoriteiten van Frankrijk waardoor Nederland in beginsel verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
2.1.
Eiser heeft op 6 april 2023 een nieuwe aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 mei 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij [naam] is, dat hij is geboren op [geboortedatum] , dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij tot de Isha bevolkingsgroep hoort. Verder heeft eiser verklaard dat hij uit Nigeria is gevlucht nadat hij door de koning van Ogwa is ontvoerd en gevangen is gezet in het paleis. Als gevolg van een familieschuld is het traditie dat elke eerstgeboren zoon uit de familie van eiser als slaaf van de koning moet dienen en daarbij een testikel moet afstaan. Eiser is met behulp van een bewaker die erg gesteld was op zijn oom, die voor eiser in het paleis diende namens de familie, ontsnapt uit het paleis. Eiser is vervolgens het land ontvlucht. De leden van het paleis zijn onderdeel van de Vikings Confraternity en sinds het vertrek van eiser driemaal bij zijn vrouw en zoon aan de deur geweest om navraag te doen naar eiser. Daarnaast stelt eiser dat hij biseksueel is en dat hij zich in Nigeria niet heeft kunnen uiten. Eiser vreest bij terugkeer dat zijn seksualiteit zal worden ontdekt en dat hij daarom door de autoriteiten gevangen zal worden genomen of door leden van de maatschappij zal worden gedood.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • de problemen door de familieschuld bij de koning van Ogwa;
  • de biseksuele gerichtheid van eiser.
4.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De problemen door de familieschuld bij de koning van Ogwa en de biseksuele gerichtheid vindt de minister niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen niet volledig onderbouwd met objectieve documenten. Aan de door eiser overgelegde toegangspas van het paleis van de koning van Ogwa kan volgens de minister geen waarde worden gehecht, omdat hierop “Ogwa Royal palace Benin Kingdom” staat vermeld en Benin Kingdom nu bekend staat als Benin City, terwijl eiser heeft verklaard dat het paleis van de koning van Oba zich in Benin City bevindt en dus niet het paleis van de koning van Ogwa. De minister heeft daarom verder beoordeeld of de asielmotieven alsnog geloofwaardig zijn. Omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000 is dat volgens de minister niet het geval. Ten aanzien van de problemen door de familieschuld bij de koning van Ogwa werpt de minister aan eiser tegen dat hij niet gedetailleerd kan vertellen over het ontstaan van de familieschuld. Zo kan eiser niet specificeren wanneer of bij welke voorvader de familieschuld is ontstaan. Ook acht de minister het niet aannemelijk dat er in de familie niet wordt gesproken over de vermeende familieschuld. Verder acht de minister van belang dat geen enkele bron de verklaringen van eiser staaft dat er vandaag de dag nog rituelen worden uitgevoerd waarbij een man geheel of gedeeltelijk gecastreerd wordt voordat hij toetreedt tot de hofhuishouding.
4.2.
De minister heeft de gestelde biseksualiteit beoordeeld aan de hand van de Werkinstructie (WI) 2019/17. De minister heeft bij de beoordeling het referentiekader van eiser betrokken. De minister werpt aan eiser tegen dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens, persoonlijke beleving, bewustwording en relaties met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. Zo heeft eiser niet authentiek verklaard over zijn innerlijke emoties ten aanzien van zijn gevoelens voor mannen. Ook maakt eiser zijn gevoelens niet inzichtelijk en concreet en verklaart eiser hier oppervlakkig over. Verder werpt de minister aan eiser tegen dat hij weinig kennis heeft over de LHBTI-gemeenschap en hij niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de positie van de LHBTI-gemeenschap in Nederland en Nigeria voor eiser persoonlijk betekent.
Herhaling zienswijze
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze volgens hem niet juist of toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook richten op wat eiser in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [3]
Is het bestreden besluit op de juiste manier tot stand gekomen?
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldig manier tot stand is gekomen dan wel dat niet duidelijk is of er sprake is van een echt besluit omdat het bestreden besluit niet is ondertekend en er geen naam onder het besluit staat vermeld.
6.1.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegegeven dat er wel een naam onder het besluit staat vermeld. Die grond is daarom niet langer in geschil.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat er onder het bestreden besluit geen handtekening staat vermeld, omdat het besluit digitaal is vastgesteld. Volgens vaste rechtspraak [4] van de Afdeling [5] betekent de enkele omstandigheid dat de ondertekening ontbreekt, in het geval waarin sprake is van een geautomatiseerd aangemaakte brief, niet dat aan deze brief het besluitkarakter moet worden ontzegd. Het bestreden besluit omvat ook een terugkeerbesluit. Hoewel de ondertekening van een terugkeerbesluit geen wettelijk vereiste is, is de wetgever er wel van uitgegaan dat een terugkeerbesluit in beginsel moet zijn ondertekend. Dat volgt bijvoorbeeld uit artikel 10:11 van de Awb. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling. [6] De rechtbank ziet aanleiding om het ontbreken van de ondertekening met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Daarbij betrekt zij dat uit de zitting blijkt dat de minister het besluit - inclusief het terugkeerbesluit - voor zijn rekening heeft genomen en hij in het ontbreken van een ondertekening geen aanleiding heeft gezien om afstand te nemen van de inhoud van het besluit. Ook zonder het gebrek zou de minister dus geen andersluidend terugkeerbesluit hebben genomen. Dit betekent dat de vreemdeling door het gebrek niet in zijn belangen is geschaad. De stelling op de zitting dat het niet eerlijk is dat onder de stukken die (de gemachtigde van) eiser in het proces brengt wel een handtekening moet staan, maakt niet dat het bestreden besluit onrechtmatig tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de problemen met de koning van Ogwa terecht niet geloofwaardig geacht?
7. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte zijn problemen met de koning van Ogwa niet geloofwaardig heeft geacht. Eiser voert hiertoe allereerst aan dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld geen waarde te hechten aan de door hem overgelegde toegangspas van het paleis. De minister heeft ten onrechte de echtheid van de pas niet onderzocht. Bovendien heeft eiser een goede verklaring voor het feit dat op de pas “Ogwa Royal Palace Benin Kingdom” staat geschreven. De koning van Oba is de hoofdkoning in het gebied en omdat de koning van Ogwa onder de koning van Oba valt staat er Benin Kingdom op de pas vermeld. Ter verdere onderbouwing van zijn relaas heeft eiser een brief van de heer Bonifaso Asoro overgelegd. De heer Asoro is de bewaker die eiser heeft geholpen om te ontsnappen uit het paleis en beschrijft in de brief hoe de ontsnapping is gegaan. Ook bevestigt hij dat eiser zijn testikel moest afstaan.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om de door eiser overgelegde toegangspas op echtheid te laten onderzoeken. Uit de werkinstructie (WI) 2024/6 volgt dat als de vreemdeling documenten heeft overgelegd ter staving van de door hem gestelde feiten en/ of omstandigheden deze in beginsel worden onderzocht op echtheid. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de toegangspas desondanks niet is onderzocht op echtheid. Het standpunt van de minister dat er bij voorbaat al geen waarde aan de toegangspas kan worden gehecht omdat daarop “Ogwa Royal Palace Benin Kingdom” vermeld staat en eiser heeft verklaard dat de koning van Oba in het paleis in Benin City woont en niet de koning van Ogwa, volgt de rechtbank niet. De rechtbank acht de uitleg van eiser dat het logisch is dat er “Benin Kingdom” op de toegangspas staat, omdat de koning van Ogwa de onderkoning is van de koning van Oba even plausibel als de uitleg van de minister. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in dit kader onvoldoende gemotiveerd waarom er niet kan worden uitgegaan van de uitleg van eiser. Gelet op het voorgaande is er sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
7.2.
Ten aanzien van de door eiser overgelegde brief is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser op dit moment onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door eiser overgelegde brief afkomstig is van de bewaker. De minister heeft daarom terecht geoordeeld dat er geen waarde kan worden gehecht aan de brief. Ook heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om verder onderzoek te doen naar de herkomst van de brief. Het ligt op de weg van eiser om nadere informatie over de afzender te overleggen. Zoals op de zitting door de minister is aangegeven, zou deze nadere informatie kunnen bestaan uit een identiteitsbewijs van de afzender en een document waaruit blijkt dat de afzender daadwerkelijk werkzaam is in het paleis van de koning van Ogwa. Op het moment dat eiser met nader informatie komt, is het aan de minister om daar verder onderzoek naar te doen.
Heeft de minister de gestelde biseksualiteit terecht niet geloofwaardig geacht?
8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte zijn gestelde biseksualiteit niet geloofwaardig heeft geacht. Eiser voert hiertoe aan dat hij binnen zijn referentiekader wel degelijk voldoende heeft verklaard over zijn biseksuele gerichtheid. De minister heeft het referentiekader verkeerd omschreven en onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De minister heeft daarnaast te weinig onderzocht in hoeverre eiser in staat is om over zijn gevoelens te praten. De minister had dit door de medische dienst moeten laten onderzoeken. Ook heeft de minister ten onrechte nagelaten om te betrekken dat eiser analfabeet is. Eiser voert verder aan dat hij dan wel heeft gezegd dat hij zijn eigen gevoelens geaccepteerd heeft, maar hij was wel bang omdat hij wist dat zijn biseksualiteit in Nigeria niet geaccepteerd wordt. Dit is een normale reactie volgens eiser. Het is verder voor eiser onbegrijpelijk dat aan hem wordt tegengeworpen dat hij in Nigeria op zoek had moeten gaan naar andere mensen in dezelfde situatie als hem.
8.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de minister het referentiekader van eiser voldoende heeft beschreven en betrokken in de besluitvorming. Uit WI 2024/6 volgt dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielmotieven rekening moet houden met het referentiekader van de vreemdeling. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen onder het kopje ‘referentiekader’ duidelijk uiteen heeft gezet welke individuele omstandigheden het referentiekader van eiser vormen. De rechtbank stelt verder vast dat de minister op verschillende plaatsen in de besluitvorming heeft terugverwezen naar het referentiekader en het referentiekader heeft betrokken bij de beoordeling. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de minister gehouden was om voorafgaand aan de besluitvorming door de medische dienst een (psychisch) onderzoek te laten verrichten naar in hoeverre eiser in staat is om over zijn biseksuele gevoelens te verklaren. Het medisch onderzoek voorafgaand aan het horen van vreemdelingen wordt uitgevoerd door Medifirst. Het doel van het medisch onderzoek door Medifirst is het vaststellen van eventuele functionele beperkingen bij vreemdelingen die voortkomen uit medische problematiek en die zouden kunnen leiden tot het niet goed kunnen verklaren over het asielrelaas en het adviseren van de minister over deze beperkingen bij de gehoren en het beslissen op de asielaanvraag. [7] De rechtbank stelt vast dat dit medisch onderzoek in het geval van eiser heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister hiernaast ook nog is gehouden om een specifiek (psychisch) onderzoek te laten verrichten naar in hoeverre eiser in staat is om te verklaren over zijn biseksuele gevoelens. Bovendien blijkt uit het nader gehoor niet dat eiser niet in staat is geweest om over zijn gevoelens te praten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister gehouden was om het door eiser gestelde analfabetisme in het referentiekader op te nemen omdat de minister hier pas in beroep op is gewezen. Ook blijkt niet op een andere wijze uit het dossier dat eiser analfabeet zou zijn.
8.2.
De rechtbank is verder met eiser van oordeel dat de minister ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over dat hij zichzelf heeft geaccepteerd als biseksueel maar dat het tegelijk ook zeer stressvol is om biseksueel te zijn in Nigeria. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit naast elkaar bestaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister ook los van deze tegenstrijdigheid voldoende heeft gemotiveerd dat de door eiser gestelde biseksuele gerichtheid niet geloofwaardig wordt bevonden. Dat aan eiser is tegengeworpen dat hij in Nigeria niet in contact stond met de LHBTI-gemeenschap, maakt het oordeel niet anders. De minister heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het geen vereiste is dat eiser in contact staat met de LHBTI-gemeenschap.

Conclusie en gevolgen

9. Dat het bestreden besluit, dat ook een terugkeerbesluit omvat, niet is ondertekend, vormt een gebrek. De rechtbank passeert dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielmotief over de problemen met de koning van Ogwa geen waarde kan worden gehecht aan de door eiser overgelegde toegangspas. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb [8] . De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of mogelijkheid om zelf een beslissing over de echtheid van de toegangspas te nemen.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor vier weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is en het gebrek voor wat betreft de ondertekening met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
3.Zie de uitspraken van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2010 r.o. 2.3. (ECLI:NL:RVS:2010:BM0203) en de uitspraak van 30 juli 2014 r.o. 4.1. (ECLI:NL:RVS:2014:2884).
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraak van 6 november 2023 r.o. 2 (
7.Zie WI 2024/9.
8.Algemene wet bestuursrecht.