ECLI:NL:RBDHA:2025:21378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
NL25.26566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor familie en gezin, medisch onderzoek en mvv-vereiste

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier van eiseres, die als verblijfsdoel familie en gezin had. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de minister in sommige gevallen gehouden is om ambtshalve onderzoek te doen naar de medische situatie van een vreemdeling. In dit geval was het de eerste aanvraag en had de minister medisch onderzoek moeten verrichten. De rechtbank concludeert dat het vasthouden aan het mvv-vereiste onevenredig bezwarend is voor eiseres, gezien de omstandigheden van haar situatie. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26566

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiseres,

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier van eiseres met als verblijfsdoel familie en gezin. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en heeft hiertegen beroep ingesteld. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag niet in stand kan blijven
.Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 13 november 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier ingediend met als verblijfsdoel familie en gezin. De minister heeft deze aanvraag met het besluit 22 januari 2024 afgewezen. Eiseres heeft op 31 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en op 27 februari 2024 haar bezwaar toegelicht in een hoorzitting.
2.1.
Op 6 maart 2024 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, een voorlopige voorziening getroffen waarin is bepaald dat de minister zich dient te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eiseres evenals van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist.
2.2.
Met het besluit van 10 juni 2025 (hierna: het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en daarbij verzocht om een voorlopige voorziening. Deze staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.26567 en hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de man van eiseres (eveneens opgetreden als tolk) en de gemachtigde van de minister.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres heeft op 13 november 2023 een aanvraag gedaan voor een afhankelijke verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot op grond van familieleven in het kader van artikel 8 EVRM. [1]
3.1.
De minister heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit van 22 januari 2024 afgewezen omdat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. De minister heeft daarbij overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste op grond dat uitzetting in strijd is met artikel 8 EVRM. [2] Alhoewel sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, overweegt de minister dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan de belangen van eiseres.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister handhaaft zijn standpunt dat de belangenafweging in het kader van 8 EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt.
3.3.
Eiseres kan zich hier niet mee verenigen. De rechtbank gaat hierna in op wat namens haar is aangevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

Had de minister medisch onderzoek moeten verrichten?
4. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen medische toestemming is verstrekt. Zowel voorafgaand aan de hoorzitting als tijdens de hoorzitting is medische informatie overgelegd. Voorts stelt eiseres dat de minister heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten naar haar medische situatie. De minister heeft eiseres niet de gelegenheid geboden om toestemming te verlenen voor inzage in medische gegevens, noch is haar de vraag gesteld of zij bereid was om mee te werken aan een medisch onderzoek. Hierdoor is het onderzoek onvolledig en onvoldoende zorgvuldig geweest. Tijdens de hoorzitting zijn hierover slechts in beperkte mate vragen gesteld. Gelet hierop is de voorbereiding van het bestreden besluit op dit onderdeel onzorgvuldig, en ontbreekt een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1.
De minister stelt dat eiseres een beroep doet op een vrijstelling en het daarom aan haar is om dat voldoende en met stukken te onderbouwen. Het beroep op een vrijstellingscategorie is pas in bezwaar gedaan; dat is anders dan een kale artikel 64-aanvraag waarbij in de aanvraagfase de gelegenheid wordt geboden om de aanvraag aan te vullen. Bij een beroep op een vrijstellingscategorie mag de minister verwachten dat eiseres zelf met stukken komt. De vraag of bij de afwijzing van de aanvraag ambtshalve getoetst had moeten, valt volgens de minister buiten de omvang van het geding.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de minister in sommige gevallen gehouden is ambtshalve onderzoek te doen naar de medische situatie van een vreemdeling. Uit artikel 6.1d, eerste lid, Vb [3] volgt dat bij de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ambtshalve wordt beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 van de Vw. [4] Uit het tweede lid volgt dat dit uitsluitend het geval is indien de aanvraag betrekking heeft op een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb en het de eerste zodanige aanvraag betrof. Nu het de eerste zodanige aanvraag betrof is de rechtbank van oordeel dat de minister gehouden was om ambtshalve medisch onderzoek te verrichten. Dat dit buiten de omvang van het geding zou vallen volgt de rechtbank niet, aangezien er gronden zijn ingediend tegen het uitblijven van het medische onderzoek. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Stelt de minister ten onrechte dat het vasthouden aan het mvv-vereiste niet onevenredig bezwarend is voor eiseres?
5. Eiseres stelt dat sprake is van feiten en omstandigheden die het vasthouden aan het mvv-vereiste onevenredig bezwarend maken, nu aan alle materiële voorwaarden van de aanvraag is voldaan. [5] Eiseres voert aan dat van haar niet verwacht kan worden dat zij terugkeert naar Irak om alsnog een mvv aan te vragen, nu reeds duidelijk is dat zij niet voldoet aan het vereiste om voorafgaand aan de toelating een inburgeringsexamen af te leggen. Dit vormt in haar geval een disproportionele belemmering die gezinshereniging feitelijk onmogelijk dan wel uiterst moeilijk maakt, hetgeen in strijd is met artikel 7, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [6] Bovendien is het vrijstellen van het inburgeringvereiste voor de onderdanen van een beperkt aantal landen een niet gerechtvaardigd onderscheid. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aangevoerd dat er sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit Eiseres stelt verder dat zij in aanmerking zou moeten komen voor vrijstelling van het inburgeringsvereiste omdat sprake is van bijzondere omstandigheden, gelet op de vele pogingen om te slagen voor het inburgeringsexamen, de langdurige scheiding met haar man en de aanwezigheid van een minderjarig kind van referent in Nederland.
5.1.
De minister volgt eiseres niet in haar stelling dat het vasthouden aan het mvv-vereiste onevenredig bezwarend is. De minister verwijst hiertoe naar het arrest Yön, waaruit volgt dat het mvv-vereiste op zichzelf genomen niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. [7] Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het mvv-vereiste zoals neergelegd in de nationale regelgeving op zichzelf genomen niet in strijd is met het doel en het nuttig effect van de gezinsherenigingsrichtlijn. [8] Dat eiseres stelt dat zij aan alle materiële vereisten voldoet, is niet voldoende om de hardheidsclausule toe te passen. [9]
Het is in dat kader niet onevenredig hard om van eiseres te vragen dat zij alsnog een mvv aanvraagt en voldoet aan het inburgeringsvereiste. Dat eiseres in het verleden niet heeft kunnen voldoen aan de inburgeringsvereiste, betekent immers niet dat zij niet alsnog kan slagen voor de inburgeringstoets. Reeds eerder heeft zij een voldoende behaald voor in ieder geval één onderdeel van de toets. Het is dan ook niet onmogelijk voor eiseres om alsnog, binnen afzienbare tijd, te slagen voor de gehele toets en alsnog een mvv aan te vragen in Irak.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft beoordeeld of eiseres in het kader van artikel 8 EVRM in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. In het kader van de hardheidsclausule is vervolgens overwogen dat het in het geval van eiseres niet onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste. Om aan de voorwaarden voor de mvv te voldoen zal eiseres, volgens de minister, alsnog voor het inburgeringsexamen moeten slagen. Om de vraag te kunnen beantwoorden of de minister ten onrechte stelt dat vasthouden aan het mvv-vereiste niet onevenredig bezwarend is voor eiseres, ziet de rechtbank zich, mede gelet op hetgeen op zitting naar voren is gekomen, ook voor de vraag gesteld of het gemaakte onderscheid tussen A-landen en B-landen bij het inburgeringsexamen een ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit met zich brengt.
5.3.
In dat kader overweegt de rechtbank dat de minister, desgevraagd, niet heeft gemotiveerd waarom het gemaakte onderscheid tussen A-landen en B-landen gerechtvaardigd is. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat het inburgeringsvereiste uit een wet in formele zin volgt en dus niet zomaar opzij gezet kan worden. Bovendien valt niet in te zien waarom het vereiste in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn zou zijn of zou leiden tot onevenredige hardheid. De gemachtigde van de minister heeft desgevraagd aangegeven op de hoogte te zijn van de prejudiciële vragen [10] die zijn gesteld over de toepassing van het inburgeringsvereiste in het buitenland en de vraag of dit een gerechtvaardigd onderscheid is op grond van nationaliteit. De gemachtigde van de minister heeft aangegeven de overwegingen in het bestreden besluit te handhaven. De rechtbank is van oordeel dat hiermee onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van een gerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit en, in het verlengde daarvan, waarom het vasthouden aan het mvv-vereiste niet onevenredig hard is voor eiseres. Ook hierom is het beroep gegrond.
5.4.
Gelet op het voorgaande is het beroep reeds gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt.
7. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om binnen twaalf weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van €1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
2.Zie artikel 17 van de Vreemdelingenwet, artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) voor regels over vrijstelling van het mvv-vereiste.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2019 met
6.Eiseres beroept zich op de Memorie van Toelichting bij de Wet inburgering buitenland waarin is aangegeven dat het inburgeringsexamen als selectiemiddel wordt ingezet. Tevens verwijst eiseres naar het arrest van het Hof in de zaak K. en A. (C-153/14), waaruit volgt dat integratievoorwaarden het recht op gezinshereniging niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken. Ook beroept eiseres zich op de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5396.
7.Arrest van het Hof van Justitie van 7 augustus 2018, ECLI:EU:C:2018:632, r.o. 80
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3389, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001, r.o. 4.4, rechtbank Den Haag, 15 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8140.
9.Paragraaf B1/4.1 VC.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2628.