ECLI:NL:RBDHA:2025:21337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
NL25.52274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die een vreemdeling is. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de hoogte was van een eerder terugkeerbesluit van 21 september 2022, dat hem verplichtte Nederland te verlaten. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard, omdat de gronden voor de bewaring niet waren betwist en er voldoende risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.52274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.A.J. Smit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bekendmaking terugkeerbesluit
Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 21 september 2022 niet op de juiste wijze aan hem is uitgereikt. Eiser was toen met onbekende bestemming vertrokken en had geen gemachtigde. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt hoe de beschikking bekend is gemaakt. Hij is niet gepubliceerd in de Staatscourant. Er ligt dus een terugkeerbesluit ten grondslag aan de bewaringmaatregel die niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Als bij verweerder geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. Verweerder stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken. Dit staat in paragraaf C1/2.13.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser stelt terecht dat in het dossier geen rapport van bevindingen zit waaruit blijkt dat welke handelingen zijn verricht om de beschikking van 21 september 2022 bekend te maken. Dit heeft verweerder ook op de zitting erkend.
3. Eiser heeft echter, zoals verweerder terecht stelt, opnieuw asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij beschikking van 9 februari 2024 buiten behandeling gesteld. In de beschikking van 9 februari 2024 staat ook: ‘U verblijft niet langer rechtmatig in Nederland. U hebt op 21 september 2022 al een terugkeerbesluit gekregen. Daarin staat dat u Nederland onmiddellijk moet verlaten.’ Van de bekendmaking van de beschikking van 9 februari 2024 zit wel een rapport van bevindingen in het dossier, waaruit blijkt dat de beschikking ter inzage is gelegd op de COA [locatie] . Dit betekent dat eiser in elk geval vanaf dit moment op de hoogte kon zijn van het terugkeerbesluit van 21 september 2022 en van zijn terugkeerverplichting. De huidige maatregel van bewaring kon daarom op het terugkeerbesluit van 21 september 2022 worden gebaseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Deze onbestreden gronden en de daarop gegeven toelichtingen, die de ambtshalve toetsing van de rechtbank doorstaan, zijn tezamen voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting in het geval van eiser ontbreekt. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 15 oktober 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:18945, r.o. 5). Uit de uitspraak blijkt dat de Algerijnse consul heeft aangegeven dat ongedocumenteerde vreemdelingen niet langer zullen worden gepresenteerd. Aanvragen tot de afgifte van een laissez-passer (lp) voor ongedocumenteerde vreemdelingen zouden nog steeds in onderzoek worden genomen, maar de afgifte van lp’s zal alleen nog plaatsvinden op basis van onderzoek in het Algerijnse registratiesysteem. In dit systeem worden slechts de personalia en vingerafdrukken opgenomen van Algerijnen die de 16-jarige leeftijd hebben bereikt. Volgens eiser was hij jonger dan 16 jaar toen hij Algerije verliet, en zijn er dus geen personalia en vingerafdrukken hem in het Algerijnse registratiesysteem opgenomen. Gelet hierop staat nu al vast dat er ten behoeve van eiser geen lp zal worden verleend en zicht op uitzetting in zijn geval ontbreekt.
7. De rechtbank stelt voorop dat (sinds december 2023) in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije wordt aangenomen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892), 15 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2842) en 27 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:722). De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Er worden nog steeds lp’s afgegeven en de Algerijnse autoriteiten hebben niet aangegeven dat dat voor eiser anders is. Dat een consul heeft aangegeven dat er een andere werkwijze zal komen, is onvoldoende voor het oordeel dat op dit moment het zicht op uitzetting voor eiser ontbreekt. Voor zover eiser inderdaad jonger was dan 16 jaar toen hij uit Algerije vertrok (over zijn leeftijd bestaat nog steeds onduidelijkheid), staat niet zonder meer vast dat dat er alleen al om die reden geen personalia en vingerafdrukken van eiser kunnen zijn opgenomen in het Algerijnse registratiesysteem. Uit de uitspraak volgt bovendien niet vanaf wanneer deze nieuwe werkwijze zal worden gehanteerd en welke gevolgen dit precies zal hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Daarnaast heeft het Hof in het arrest Adrar van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647, voor recht verklaard dat de bewaringsrechter zo nodig ambtshalve moet nagaan of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115 zich verzetten tegen de verwijdering als de bewaringsmaatregel is opgelegd om de terugkeer van een illegaal verblijvende derdelander voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van refoulement zich verzet tegen eisers verwijdering.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.C.M. Burger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.