ECLI:NL:RBDHA:2025:21251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
NL25.41166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige en mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2025, wordt het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige beoordeeld. Eiser had op 21 januari 2025 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 6 maart 2025 afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat hij niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van het mvv-vereiste werd vrijgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister handhaafde zijn besluit op 13 augustus 2025.

De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. In de beoordeling van de zaak wordt gekeken of de minister het mvv-vereiste kan tegenwerpen aan eiser. Eiser stelt dat dit in strijd is met het Turks associatierecht. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 1 november 2024, waarin het mvv-vereiste als afwijzingsgrond voor Turkse onderdanen werd afgewezen. Eiser heeft in zijn beroepschrift van 5 september 2025 zijn bezwaren tegen deze eerdere uitspraak toegelicht, maar de rechtbank concludeert dat zijn gronden overeenkomen met die in eerdere procedures. Daarom blijft de rechtbank bij haar eerdere oordeel en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak houdt in dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak, indien hij het daar niet mee eens is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige.
1.1.
Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 21 januari 2025 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 6 maart 2025 afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet van het mvv-vereiste wordt vrijgesteld. Met het bestreden besluit van 13 augustus 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze procedure gaat het om de vraag of de minister het mvv-vereiste kan tegenwerpen aan eiser, een Turks onderdaan die een aanvraag voor arbeid als zelfstandige heeft ingediend. Volgens eiser is dat in strijd met het Turks associatierecht.
2.1.
De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft in een uitspraak van 1 november 2024 een beroep tegen het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond bij Turkse onderdanen ongegrond verklaard. [2]
2.2.
Eiser heeft in zijn beroepschrift van 5 september 2025 toegelicht waarom hij het niet eens is met die uitspraak en waarom het tegenwerpen van het zelfstandige mvv-vereiste volgens hem niet is toegestaan.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgronden overeenkomen met de gronden die de gemachtigde van eiser in andere procedures naar voren heeft gebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft die gronden besproken in een uitspraak van 9 april 2025, waarin is geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van de uitspraak van 1 november 2024. [3] Aangezien de gronden van eiser identiek zijn, komt de rechtbank onder verwijzing naar die uitspraak van 9 april 2025 tot het oordeel dat ook eisers beroep ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18071.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5861.