ECLI:NL:RBDHA:2025:21025
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf en beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen beroep
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 29 oktober 2024, en het bezwaar daartegen werd op 17 april 2025 eveneens afgewezen. Eiseres, geboren in 1975 met de Marokkaanse nationaliteit, had verzocht om een visum om haar echtgenoot in Nederland te bezoeken. De rechtbank heeft op 15 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een tolk aanwezig waren, maar verweerder niet. Eiseres betoogde dat zij tijdig beroep had ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, omdat dit pas op 20 mei 2025 was ontvangen, terwijl de termijn op 16 mei 2025 afliep. De rechtbank concludeerde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat het bestreden besluit alleen naar eiseres in Marokko was verzonden en niet naar haar gemachtigde.
De rechtbank beoordeelde vervolgens de sociale en economische binding van eiseres met Marokko. Verweerder had twijfels over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten, omdat zij werkloos was en niet voldoende bewijs had geleverd van haar economische binding met Marokko. Eiseres had ook niet aangetoond dat zij voldoende sociale binding had, aangezien haar echtgenoot in Nederland verbleef en er geen zwaarwegende verplichtingen waren die haar zouden dwingen om terug te keren. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.