ECLI:NL:RBDHA:2025:21025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
NL25.22949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf en beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen beroep

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 29 oktober 2024, en het bezwaar daartegen werd op 17 april 2025 eveneens afgewezen. Eiseres, geboren in 1975 met de Marokkaanse nationaliteit, had verzocht om een visum om haar echtgenoot in Nederland te bezoeken. De rechtbank heeft op 15 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een tolk aanwezig waren, maar verweerder niet. Eiseres betoogde dat zij tijdig beroep had ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, omdat dit pas op 20 mei 2025 was ontvangen, terwijl de termijn op 16 mei 2025 afliep. De rechtbank concludeerde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat het bestreden besluit alleen naar eiseres in Marokko was verzonden en niet naar haar gemachtigde.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de sociale en economische binding van eiseres met Marokko. Verweerder had twijfels over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten, omdat zij werkloos was en niet voldoende bewijs had geleverd van haar economische binding met Marokko. Eiseres had ook niet aangetoond dat zij voldoende sociale binding had, aangezien haar echtgenoot in Nederland verbleef en er geen zwaarwegende verplichtingen waren die haar zouden dwingen om terug te keren. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22949

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 april 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam] (referent), de gemachtigde van eiseres en H. Ibriolfaqir als tolk. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 27 mei 2024 heeft eiseres verweerder verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf om haar echtgenoot (referent) in Nederland te bezoeken.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Ook heeft eiseres niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Daarnaast bestaat er volgens verweerder redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, omdat eiseres een geringe sociale en economische binding heeft met Marokko.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres is van mening dat het beroepschrift tijdig is ingediend, nu de referent kort na het daadwerkelijk kennisnemen van het bestreden besluit gemachtigde heeft verzocht om beroep in te stellen. Het bestreden besluit is door verweerder verzonden naar het adres van eiseres in Marokko. Vanwege de verzending naar het buitenland en de bijbehorende postlooptijd heeft eiseres de beschikking later dan 17 april 2025 ontvangen. Verder is eiseres – in tegenstelling tot verweerder – van mening dat zij sociale binding heeft met Marokko, nu zij daar haar gehele leven heeft gewoond en haar broers en zussen daar wonen. Ook stelt eiseres in beroep dat zij een woning bezit in Marokko, en dat het bezit van onroerend goed aantoont dat er sprake is van economische binding. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Ten slotte heeft verweerder eiseres ten onrechte niet gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Is het beroep ontvankelijk?
6. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van vier weken. [1] Deze termijn begint te lopen na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op 17 april 2025 aan eiseres is toegezonden. Eiseres kon dus tot 16 mei 2025 een beroepschrift indienen. Niet in geschil is dat eiseres pas op 20 mei 2025 beroep heeft ingediend tegen het bestreden besluit. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
6.2.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of het niet tijdig indienen van het beroepschrift door eiseres verschoonbaar is. [4] Zover blijkt uit dossier, is het bestreden besluit alleen naar eiseres in het buitenland verzonden – en niet naar diens gemachtigde of naar referent. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is of dat het eiseres maar gering te verwijten valt. Het niet tijdig indienen van het beroepschrift kan dus niet aan eiseres worden toegerekend. De rechtbank overweegt verder dat het slechts een termijnoverschrijding van enkele dagen betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest. Het beroep is ontvankelijk.
Sociale en economische binding met het land van herkomst
7. De rechtbank stelt voorop dat het aan de aanvrager van een visum is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de weigeringsgronden uit artikel 32, eerste lid, van de Visumcode van toepassing is. [5] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
7.1.
Voor de vraag of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toetst verweerder de sociale en economische binding van de aanvrager met zijn land van herkomst. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe- of afnemen. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Marokko dusdanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat geen sprake is van zodanige economische binding dat tijdige terugkeer naar Marokko redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Zo heeft eiseres aangegeven dat zij werkloos is. Verder heeft zij niet met stukken aangetoond dat zij anderszins over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt. Daarnaast stelt eiseres voor het eerst in de beroepsprocedure onroerend goed te hebben in Marokko, maar heeft zij dit niet onderbouwd met documenten. Dit standpunt kan dan ook niet bijdragen aan de gestelde economische binding met Marokko.
9. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende sociale binding heeft met Marokko. Zo is eiseres gehuwd met de referent die in Nederland verblijft. Verder is niet gebleken dat eiseres zorg heeft voor anderen in Marokko verblijvende familieleden of in staat is om hen te onderhouden. Ook is niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen om tijdig naar het land van herkomst terug te keren. Hoewel het begrijpelijk is dat referent eiseres graag naar Nederland wil laten komen, maakt dit het voorgaande niet anders.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
11. Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeven de andere weigeringsgronden geen bespreking.
Horen in bezwaar
12. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [6] Verweerder heeft op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. Van belang is dat uit de door eiseres in bezwaar overgelegde stukken geen twijfel ontstaat. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F. Elzenaar, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Met inachtneming van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 20 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.