ECLI:NL:RBDHA:2025:20984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
NL23.14588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. van der Wal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Tadzjiekse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en niet-ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 november 2025, wordt het beroep van een Tadzjiekse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die op 1 april 2022 zijn aanvraag indiende, stelt dat hij wordt verdacht van belastingontduiking in Tadzjikistan, wat hij onterecht vindt. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat de asielaanvraag als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen, en dat de verdenking van belastingontduiking niet geloofwaardig is. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit en ongegrond voor het overige. De proceskosten worden toegewezen aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14588

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) en tegen het besluit van 2 februari 2024 (het bestreden besluit). Met dat besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond en bepaald dat eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw krijgt. Het bestreden besluit geldt ook als een terugkeerbesluit. Eiser moet terugkeren naar Tadzjikistan.
1.1.
Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn asielaanvraag en vindt dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
1.2.
Ook beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak eisers verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
1.3.
Het beroep van eiser zou worden behandeld op de zitting van 17 juni 2025. Voorafgaand aan deze zitting heeft eisers gemachtigde de rechtbank verzocht om de behandeling van het beroep in deze zaak aan te houden, omdat eiser niet op de zitting kon verschijnen vanwege een treinstaking. De gemachtigde van verweerder heeft zich niet tegen het verzoek verzet. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 18 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.J.N. Hashimi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.5.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt ook geen schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank geeft hierna allereerst een beschrijving van eisers asielrelaas en het daarop gebaseerde bestreden besluit. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de aangevoerde beroepsgronden. Daarna volgen de conclusie en de beslissing.
Eisers asielrelaas
3. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1972 en de Tadzjiekse nationaliteit heeft. Op 1 april 2022 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
3.1.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is uit Tadzjikistan gevlucht, omdat hij daar wordt verdacht van belastingontduiking. Volgens eiser is dat onterecht. Hij vermoedt dat deze verdenking is verzonnen omdat hij uit Badakhshan komt. Een advocaat heeft dit aan hem verteld. Het zou volgens eiser ook zo kunnen zijn dat zijn activiteiten in 2012 – het bijwonen van en helpen bij protesten – hebben bijgedragen aan de problemen. Eiser kreeg van de politie te horen dat hij geen belasting zou hebben betaald vanaf 2000 tot 2018. Hij vertrouwde de politie en heeft hen daarom bewijzen gegeven waaruit zijn onschuld zou blijken. Toch bleven zijn bankrekeningen geblokkeerd. Eiser besloot daarom om te vluchten. Toen hij in Duitsland was kreeg hij te horen dat hij gesignaleerd stond en heeft hij brieven ontvangen waarin stond dat de politie hem zocht. Eiser vreest dat hij bij terugkeer de gevangenis in moet.
3.2.
Eiser heeft verklaard dat zijn koffer met daarin zijn documenten (een kopie van zijn paspoort en brieven die als bewijs dienden dat hij werd gezocht) tijdens een treinreis in Nederland is gestolen.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. verdenking van belastingontduiking.
4.1.
Verweerder heeft het eerste relevante element geloofwaardig geacht, ondanks dat eiser zijn identiteit niet met documenten heeft aangetoond.
4.2.
Verweerder heeft het tweede relevante element niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe – samengevat – allereerst overwogen dat eiser zijn verklaringen niet met documenten heeft onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser summier en onaannemelijk heeft verklaard over de belastingontduiking en de aanklacht, terwijl (bijvoorbeeld) van hem verwacht mag worden dat hij weet wat voor straf hij kan krijgen, aangezien hij stelt documenten hierover te hebben gehad. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser geen moeite heeft gedaan om te achterhalen of hij nog wordt gezocht of wat de status van een eventueel proces is, terwijl van iemand die wordt gezocht en daarom zijn land heeft verlaten verwacht mag worden dat hij dit probeert te achterhalen. Tot slot heeft verweerder overwogen dat het onduidelijk is waarom eiser het land verliet voordat hij wist van de aanklacht of dat hij gezocht werd.
4.3.
Volgens verweerder kan eiser op grond van het geloofwaardig geachte eerste element – zijn identiteit, nationaliteit en herkomst – niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Verweerder merkt in dat verband op dat eiser weliswaar heeft verklaard dat er problemen zijn voor Pamiri afkomstig uit Badakhshan in Tadzjikistan, maar dat hij ook heeft verklaard zelf geen problemen te hebben ondervonden. Evenmin heeft eiser volgens verweerder aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Tadzjikistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat eiser uit Tadzjikistan komt is volgens verweerder op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn of om een risico op ernstige schade aan te nemen.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt – samengevat – dat verweerder de verdenking van belastingontduiking ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Volgens eiser heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij onterecht hiervan wordt verdacht en hiervoor wordt vervolgd. Eiser vindt dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen documenten heeft die zijn asielrelaas ondersteunen en dat verweerder daarbij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de (politieke) situatie in Tadzjikistan en – meer specifiek – de minderheidsgroep waartoe eiser behoort. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt volgens hem dat iedereen die in Tadzjikistan kritiek uit op de overheid, in de negatieve belangstelling staat.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank gaat in overwegingen 6.1 tot en met 6.3 in op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Hierna gaat de rechtbank in overwegingen 6.4 tot en met 6.8 in op de geloofwaardigheid van de verdenking van belastingontduiking. Tot slot gaat de rechtbank in overwegingen 6.9 tot en met 6.11 in op eisers verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
6.1.
Eiser heeft verweerder op 12 april 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 15 mei 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser ook betrekking op het bestreden besluit, nu eisers asielaanvraag daarbij is afgewezen en verweerder dus niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep.
6.2.
Omdat verweerder alsnog op eisers asielaanvraag heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
6.3.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken (zie hierover overweging 7.2).
De geloofwaardigheid van de verdenking van belastingontduiking
6.4.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, mede onder verwijzing naar de overwegingen in het voornemen, op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt verdacht van belastingontduiking. De rechtbank kan dit standpunt en de motivering daarvan volgen.
6.5.
Allereerst heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen en dat van hem mag worden verwacht dat hij meer moeite had gedaan om dergelijke documenten te verkrijgen. Volgens de wet moet een vreemdeling namelijk zo snel mogelijk alle elementen (lees: bewijsstukken) die zijn asielaanvraag ondersteunen – zowel verklaringen als relevante documenten – aanleveren (zie artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw). Als een vreemdeling bepaalde verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, kunnen die verklaringen alleen geloofwaardig worden geacht, en krijgt de vreemdeling het voordeel van de twijfel, als is aangetoond dat de vreemdeling zich oprecht heeft ingespannen om diens asielaanvraag te ondersteunen (zie artikel 31, zesde lid, aanhef en onder a, van de Vw). Het staat vast dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn verklaringen. Anders dan eiser stelt, mocht verweerder concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn koffer, waarin documenten zouden zitten die zijn verhaal ondersteunen, is gestolen. Op de foto met notities die eiser heeft overgelegd, zijn namelijk enkel eisers gegevens, de telefoonnummers van de gemeentes Utrecht en Maastricht en de woorden ‘voor gevonden voorwerpen’ te zien. Hieruit blijkt niet dat de koffer gestolen is, laat staan dat daarin de door eiser genoemde documenten zaten. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser tijdens de zitting aangegeven dat er geen aangifte van diefstal is gedaan. Verder is niet gebleken dat eiser op enige andere manier geprobeerd heeft zijn asielrelaas met documenten te onderbouwen. Het feit dat het soms niet mogelijk is om officiële documenten opnieuw te verkrijgen, ontslaat eiser niet van zijn plicht om zijn asielrelaas te onderbouwen. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
6.6.
Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser summier heeft verklaard over de belastingontduiking en de aanklacht. Eiser heeft namelijk niet duidelijk kunnen aangeven waarom hij wordt vervolgd. Hij heeft hiervoor (slechts) verschillende vermoedens: enerzijds vanwege zijn afkomst, anderzijds vanwege het bijwonen van en helpen bij protesten in 2012 en het willekeurig oppakken en vasthouden van mensen door de regering. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij hierover meer duidelijkheid zou geven. Eiser stelt weliswaar dat Tadzjikistan een rechtssysteem heeft waarin mensen opgepakt worden naar aanleiding van valse beschuldigingen, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat daar in zijn geval sprake van is. Bovendien, al zou ervan uit worden gegaan dat eiser de beschikking heeft gehad over documenten met betrekking tot de verdenking van belastingontduiking, mocht verweerder van eiser verwachten dat hij weet of anders nagaat of er een proces tegen hem loopt en dat hij weet wat de strafeisen (in dergelijke gevallen) zijn. Van iemand die wordt gezocht en daarom zijn land heeft verlaten, mag namelijk verwacht worden dat hij een bepaalde inspanning levert om dit aan te tonen, zeker wanneer hij zijn asielrelaas niet met documenten kan onderbouwen. Hoewel het begrijpelijk is dat het voor eiser lastig is om contact op te nemen met de Tadzjiekse autoriteiten om kopieën van documenten te verkrijgen of om te vragen of hij wordt gezocht of vervolgd, is eiser onduidelijk gebleven over waarom hij niet iemand anders, bijvoorbeeld zijn advocaat, heeft ingeschakeld om deze informatie te verkrijgen. Dat het geheel onmogelijk zou zijn om deze informatie te verkrijgen, heeft verweerder daarom niet hoeven te volgen. Overigens heeft verweerder in dit verband terecht opgemerkt dat ook informatie uit niet-objectieve bronnen, zogenoemde ‘verklaringen van derden’, wordt meegenomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt evenmin.
6.7.
Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat het onduidelijk is waarom eiser is gevlucht voordat hij wist dat hij werd gezocht en voordat hij wist wat de aanklacht tegen hem was. Uit niets blijkt dat de beschuldiging van belastingontduiking politiek gemotiveerd is. De veronderstelling dat dit te maken zou hebben met eisers deelname aan protesten in 2012 is slechts een aanname. Verweerder mocht daarom concluderen dat nergens uit blijkt dat eiser door de Tadzjiekse autoriteiten als tegenstander van het regime werd gezien en daarom in de negatieve belangstelling stond. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij gegronde redenen had om dat aan te nemen. Ook blijkt uit de stukken die eiser heeft overgelegd niet dat iedereen die kritiek uit op de overheid in Tadzjikistan in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, zoals eiser in beroep heeft gesteld. Ook de in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt dus niet.
6.8.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder dus terecht de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn
6.9.
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden. Hij verzoekt om een vergoeding van immateriële schade van € 500,00.
6.10.
Artikel 6 van het EVRM en het daaraan ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel vereisen een beslechting van een geschil binnen een redelijke termijn door de rechter. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de rechtbank in beginsel twee jaar de tijd heeft om uitspraak te doen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3889). De termijn begint met het instellen van het beroep, tenzij tijdens de behandeling van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag alsnog een reëel besluit wordt genomen waartegen een beroep van rechtswege ontstaat. In dat geval gaat de Afdeling ervan uit dat de termijn aanvangt op de dag waarop het beroep van rechtswege is ontstaan (zie ook de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2757). Bij overschrijding van de redelijke termijn is in beginsel een vergoeding gepast van € 500,00 per half jaar, of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
6.11.
Eiser heeft op 15 mei 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De termijn voor dit beroep is ingegaan met het bestreden besluit van 2 februari 2024. Nu deze uitspraak is gedaan op 3 november 2025 stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn in beroep niet is overschreden. Eiser heeft dus geen recht op schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit, gelet op wat hiervoor is overwogen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
7.1.
Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
7.2.
De rechtbank vindt dat verweerder de proceskosten moet betalen die eiser heeft moeten maken in verband met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 0,5 (‘licht’)).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers asielaanvraag;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van der Wal, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u de behandeling van het hoger beroep niet kunt afwachten omdat de zaak spoed heeft, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.