ECLI:NL:RBDHA:2025:20712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.26281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf en beoordeling van afhankelijkheidselementen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 25 maart 2024, en het bezwaar van eiseres werd op 22 mei 2025 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar verweerder niet. Eiseres, geboren in 1965 met de Syrische nationaliteit, woonde met haar familie in Turkije, maar is nu alleen achtergebleven. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en haar referent, omdat de identiteit en de familierechtelijke relatie niet zijn aangetoond. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet is gehoord en dat er wel degelijk sprake is van afhankelijkheid en hechte persoonlijke banden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 25 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 mei 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Verweerder is met bericht vooraf niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1965 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 5 december 2022 heeft referent ten behoeve zijn moeder, eiseres, een aanvraag gedaan voor een mvv. Gelijktijdig heeft referent ook een aanvraag gedaan voor zijn echtgenote en hun drie kinderen, wiens aanvragen zijn toegewezen. Eiseres woonde met de hiervoor genoemde familieleden samen in Turkije. Inmiddels is het gezin van referent naar Nederland toe gekomen en verblijft eiseres alleen in Turkije.
4. Verweerder heeft de aanvraag voor eiseres afgewezen, omdat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie tussen haar en referent niet zijn aangetoond. Eiseres krijgt hiervoor weliswaar het voordeel van de twijfel, maar er wordt geen nader onderzoek aangeboden omdat er, volgens verweerder, geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM [1] tussen eiseres enerzijds en referent, zijn echtgenote en hun kinderen anderzijds.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ten onrechte niet door verweerder is gehoord. Er is volgens haar wel degelijk sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent en zijn echtgenote. Ook is er sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM gemaakt. Daarbij stelt eiseres dat zij alleen achterblijft in Turkije nu aan haar schoondochter en kleinkinderen wel een mvv is verleend. Eiseres kan niet terecht bij haar dochter, omdat haar echtgenoot dat niet toestaat en omdat het cultureel zo bepaald is dat de zoon voor zijn moeder zorgt. Daarbij kan eiseres niet goed voor zichzelf zorgen, omdat zij hooguit 1 tot 2 minuten kan lopen en dat alleen binnenshuis. Zij kan niet zelfstandig naar buiten. Eiseres moet regelmatig ter controle van haar suikerspiegel en haar gewrichten naar het ziekenhuis. Als de gezinsleden van referent naar Nederland komen, heeft eiseres geen familieleden die haar naar het ziekenhuis kunnen begeleiden. Verzoekster krijgt geen hulp van de vluchtelingenorganisatie UNHCR. Daarbij wonen eiseres en de gezinsleden van referent in een huurhuis en referent kan het zich financieel niet permitteren om dit huis en een huurhuis in Nederland, dat hij met zijn gezin zal betrekken, te kunnen betalen. Eiseres is hierin afhankelijk van referent. Ook is er door de jarenlange samenwoning sprake van zeer hechte persoonlijke banden. Eiseres heeft altijd een grote rol gespeeld in het leven van haar kleinkinderen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
7. Om familie- of gezinsleven tussen eiseres enerzijds en referent en zijn echtgenote anderzijds aan te nemen moet er sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Gelet op de recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter [2] zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of verweerder alle relevante individuele aspecten heeft betrokken bij de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar familieleden bestaan.
8. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] volgt dat de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van de vraag of er sprake is van een afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. [4] Bij de beoordeling van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, moet verweerder alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Zo kan van belang zijn: de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de door verweerder gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [5]
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent en zijn echtgenote. Verweerder heeft bij dat oordeel alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat samenwonen van een of beide ouders met een van de volwassen kinderen niet ongebruikelijk is. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is van financiële afhankelijkheid tussen eiseres en referent, omdat referent heeft verklaard dat hij eiseres niet meer financieel ondersteunt sinds hij in Nederland verblijft. Ter zitting is nader toegelicht dat de huur van het huis van eiseres in Turkije niet langer door referent betaald kan worden, omdat hij ook huur moet betalen voor het huis waar hij met zijn gezin in woont in Nederland. Verweerder heeft verder ook kunnen betrekken dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor haar dagelijkse verzorging of medische klachten afhankelijk is van referent of zijn echtgenote. Ten aanzien van de verklaring dat de echtgenote van referent eiseres op mindere momenten soms helpt met boodschappen tillen, eten maken of het innemen van medicijnen, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven leiden. Verweerder heeft er namelijk ook op mogen wijzen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de zus van referent, die ook in Turkije woont, niet zou kunnen bijspringen als eiseres hulp nodig zou hebben. Dat de echtgenoot van zijn zus dit niet zou toestaan – wat daarvan ook zij – en dat het cultureel bepaald is dat de zoon voor zijn moeder zorgt, maakt niet dat verweerder de rol van de zus niet heeft mogen betrekken. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de echtgenote van referent haar naar de dokter bracht en dit nu niet meer kan doen, heeft verweerder mogen tegenwerpen dat niet is gebleken dat eiseres deze zorg nodig had en niet zelf in staat is om naar de dokter te gaan, of om een andere regeling daarvoor te treffen. Ten slotte heeft verweerder mogen betrekken dat de banden van eiseres met Syrië en Turkije sterker zijn dan die met Nederland.
Hechte persoonlijke banden.
9. Uit de rechtspraak van het EHRM en van de Afdeling volgt dat voor het bestaan van gezinsleven tussen grootouders en minderjarige kleinkinderen, is vereist dat sprake is van hechte en persoonlijke banden. [6] Of er daadwerkelijk hechte en persoonlijke banden bestaan, is een vraag van feitelijke aard. Hierbij moet verweerder alle relevante individuele aspecten betrekken. Volgens de Afdeling moet de bestuursrechter het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de gegeven motivering over of er gezinsleven bestaat, volledig toetsen. De rechtbank moet echter de uitkomst van die beoordeling met enige terughoudendheid toetsen, omdat die uitkomst volgt uit een weging van omstandigheden. [7]
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat samenwonen een indicatie kan zijn om hechte persoonlijke banden aan te nemen, maar dat dat op zichzelf daarvoor onvoldoende is. Daarbij heeft verweerder erop mogen wijzen dat de echtgenote van referent altijd als primaire verzorger aanwezig is geweest in het leven van de kinderen van haar en referent. Verweerder heeft er verder op mogen wijzen dat niet is gebleken dat de relatie tussen eiseres en haar kleinkinderen de gebruikelijke omgang tussen een grootouder en kleinkinderen ontstijgt. De verklaring van referent dat eiseres weleens op de kinderen paste, maakt dit niet anders, nu het juist gebruikelijk is dat een grootouder dit doet.
Belangenafweging
10. Uit recente rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [8] volgt dat verweerder mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent bestaan, als verweerder daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Verweerder hoeft in dat geval niet de belangen van de Nederlandse staat af te wegen tegen de belangen van eiseres. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder alle relevante individuele aspecten betrokken en daaruit kunnen concluderen dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referent en zijn gezin. Verweerder heeft daarom geen belangenafweging hoeven maken.
Hoorplicht
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [9] Verweerder heeft op grond van het primaire besluit en wat daarover naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
13. Eiseres krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.H. Schippers, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), uitspraken van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Zie onder meer uitspraak van het EHRM van 2 september 2022 (Azerkane t. Nederland), ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816.
5.Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
6.Zie de uitspraak van Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 en het arrest van het EHRM, Kruškić tegen Kroatië van 25 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013.
7.Zie voormelde uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, noot 5.
8.Zie voormelde uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, noot 2.
9.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.