ECLI:NL:RBDHA:2025:206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening en verantwoordelijkheidsbeginsel Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 18 september 2024. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan worden overgedragen aan Kroatië, omdat hij vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij heeft gesteld dat de Kroatische autoriteiten niet voldoen aan internationale verplichtingen en dat hij risico loopt op detentie en slechte opvangomstandigheden.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht naar Kroatië in zijn geval onrechtmatig zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië nog steeds van toepassing is. Eiser heeft geen objectieve informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunt. De rechtbank heeft het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50255

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond van Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1999.
Hij heeft op 18 september 2024 een asielaanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit
onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 9 september 2024 al in Kroatië om
internationale bescherming heeft verzocht. Nederland heeft op grond hiervan op 26
september 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Kroatische autoriteiten. Op 10
oktober 2024 heeft Kroatië het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van
Kroatië vaststaat.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en stelt daartoe als volgt. Uit eisers
verklaringen volgt dat de Kroatische autoriteiten niet de internationale verplichtingen nakomen. Bij overdracht aan Kroatië loopt eiser daarom het risico op een behandeling die
strijdig is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest. [3] Ook blijkt uit de
algemene landeninformatie dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel voor Kroatië. Volgens eiser zijn in de uitspraak van de Afdeling [4] van 9
oktober 2024 [5] de omstandigheden in de opvangcentra niet betrokken. Daarnaast loopt eiser
het risico om te worden gedetineerd. De omstandigheden in Kroatische detentiecentra zijn
schadelijk voor de gezondheid. Als eiser niet wordt gedetineerd, zal hij geen opvang krijgen.
Hij krijgt dan ook geen geld en geen toegang tot de arbeidsmarkt. Voorts heeft verweerder
in het bestreden besluit gebruik gemaakt van ‘standaard tekst’. Dit is in strijd met het
zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast is door verweerder niet ingegaan op de persoonlijke
omstandigheden en verklaringen van eiser. Verweerder maakt niet duidelijk waarom hij
geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van eiser onverplicht te behandelen. Er is sprake
van een motiveringsgebrek.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling
van de asielaanvraag van eiser.
5. De Afdeling heeft op 9 oktober 2024 geoordeeld dat verweerder ten aanzien van
Kroatië nog altijd kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Dit is daarna in
een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [7] De Afdeling is hier ook ingegaan op de
omstandigheden in de Kroatische opvangcentra. Het is aan eiser om aan de hand van
objectieve informatie aannemelijk te maken dat in het geval van Kroatië aanleiding bestaat
om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Eiser is daarin niet
geslaagd.
6. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant
slachtoffer zal worden van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat hij na overdracht in
zodanig slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als
bedoeld in het Jawo-arrest [8] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat het al dan niet
plaatsvinden van pushbacks aan de buitengrenzen en soms ook verder naar het binnenland
onvoldoende is voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om
slachtoffer te worden van pushbacks. Volgens de Afdeling mag er op basis van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel van worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten de
Dublinclaimanten niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. De ervaringen die
eiser stelt zelf te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië was
ingereisd. Eiser zal echter terugkeren als Dublinclaimant, hetgeen een andere situatie is.
Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinclaimant een
reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van
het Handvest.
7. Eiser heeft evenmin informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is
van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Niet kan
worden gesproken van structurele tekortkomingen in de Kroatische asielprocedure. De
Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord van 10 oktober 2024 de terugname van
eiser geaccepteerd. Dat betekent dat zijn asielaanvraag in behandeling zal worden genomen
met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Eiser heeft
dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Kroatië (onrechtmatig) zal
worden gedetineerd en/of geen opvang en (leef)geld krijgt. Indien eiser na overdracht vindt
dat Kroatië zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Kroatië te
klagen. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet
gebleken. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder het
motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Verweerder heeft in het
bestreden besluit de verklaringen van eiser benoemd. Verweerder is daarmee aan de hand
van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle gronden die tot het niet
in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij mede gebruik is
gemaakt van ‘standaardtekst’, maakt nog niet dat die overwegingen niet van toepassing zijn
op eiser. Verweerder heeft in de genoemde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is namelijk niet gebleken van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Kroatië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het
asielverzoek van eiser aan zich had moeten trekken.
9. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor
een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van
geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer