ECLI:NL:RBDHA:2025:2053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
11269778 MB VERZ 24-5692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een verkeersboete en de hoogte van de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete van € 119,-. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte geen staande houding had toegepast, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De kantonrechter overwoog dat er onvoldoende tijd was voor de verbalisant om de betrokkene staande te houden, wat leidde tot de conclusie dat de verkeersboete onterecht was opgelegd.

Daarnaast werd de hoogte van de proceskostenvergoeding besproken. De kantonrechter stelde vast dat de wetgever een redelijke en objectieve rechtvaardiging had om de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken te verlagen ten opzichte van andere bestuursrechtelijke zaken. Dit was gebaseerd op de veronderstelling dat de hoogte van de proceskostenvergoeding leidde tot een toename van het aantal Wahv-zaken, wat een probleem vormde voor de rechtspraak. De kantonrechter besloot de proceskostenvergoeding vast te stellen op € 712,-, conform artikel 13a, tweede lid, van de Wahv.

De uitspraak bevatte ook informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de betrokkene binnen zes weken na toezending van de beslissing hoger beroep kon instellen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: 261931968
Registratienummer team straf: 11269778 MB VERZ 24-5692
Uitspraakdatum : 31 januari 2025
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van

[betrokkene]

wonende dan wel gevestigd te: [postcode] [plaats]
[adres] , nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl).

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een verkeersboete opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting was op 31 januari 2025. De vertegenwoordiger van de officier van justitie was er. De gemachtigde was er ook.

Overwegingen

Verkeersboete
Het gaat om een bedrag van € 119,- (inclusief administratiekosten) voor feitcode R397D.
Beroepsgronden en standpunten
De beroepsgronden houden in de kern het volgende in Betrokkene stelt dat hij aan het wachten was tot hij kon doorrijden. Echter heeft de verbalisant genoteerd dat betrokkene dit juist niet deed en geparkeerd stond. Betrokkene is ten onrechte niet staande gehouden. Tot slot wordt om een proceskostenvergoeding verzocht.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft ter zitting voorgesteld het beroep gegrond te verklaren. De vertegenwoordiger heeft daarover in het bijzonder aangevoerd dat er niet is staandegehouden.
Oordeel
Het beroep is gegrond.
Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
In het dossier zit een aanvullend proces-verbaal waarin de verbalisant kort gezegd verklaart dat de verbalisant onvoldoende tijd had tussen het vaststellen van de gedraging en het wegrijden van de bestuurder om de bestuurder staande te houden. Nu er geen staande houding heeft plaatsgevonden terwijl die mogelijkheid er wel was, is de kantonrechter van oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
Proceskosten
Dit betekent dat de proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze vergoeding wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 13a, tweede lid, Wahv. Anders dan door de gemachtigde bepleit en in afwijking van recente jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (vgl. o.a. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7769) ziet de kantonrechter geen reden deze bepaling vanwege (mogelijke) schending van het in verdragen neergelegde discriminatieverbod buiten toepassing te laten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De kantonrechter stelt voorop dat aan de wetgever in het algemeen een zekere beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en zo ja, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gelijke gevallen toch verschillend te behandelen. In dat kader moet worden beoordeeld of sprake is van een legitiem doel en of de gekozen ongelijke behandeling redelijk en geschikt is om dat doel te bereiken.
Rechtsbijstand in Wahv-zaken geschiedt veelvuldig op basis van
no cure, no pay, terwijl dat in andere bestuursrechtelijke zaken (niet zijnde zaken op grond van de Wet WOZ of de Wet bpm) veel minder vaak het geval is. Het zeer grote aantal Wahv-beschikkingen en het eenvormige karakter ervan stelt gemachtigden in staat om hun rechtsbijstand op uniforme, veelal geautomatiseerde wijze in te richten en zodoende hun diensten bestendig op
no cure, no pay-basis aan te bieden. Dat heeft de wetgever – blijkens de aanvaarding van het Amendement van het kamerlid [kamerlid] c.s.– ook onderkend. In de toelichting op dit amendement (Kamerstukken II 2023/24, 36427, nr. 7) wordt gememoreerd dat er hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van standaard geformuleerde beroepsgronden en dat het opstellen van beroepschriften relatief weinig inspanning vergt, zodat bij toekenning de proceskostenvergoeding een redelijke tegemoetkoming in de daadwerkelijk gemaakte kosten – wat het uitgangspunt zou moeten zijn – (ver) te boven gaat.
De wetgever heeft de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken willen verlagen op grond van de veronderstelling dat de hoogte ervan tot een toename van het aantal Wahv-zaken leidde en daarmee voor ‘urgente problematiek bij het Parket CVOM, het CJIB en de rechtspraak’ zorgde. Deze overweging ontbeert een numerieke, empirische onderbouwing. Een dergelijke onderbouwing is echter niet vereist, zolang de veronderstelling zo realistisch is dat de wetgever deze in redelijkheid aan de wetgeving ten grondslag heeft mogen leggen (vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). Dat de veronderstelling realistisch is blijkt genoegzaam uit onderzoeken en rapporten (o.a. uit het WODC-rapport, ‘Op (proces)kosten gejaagd? Onderzoek naar ‘oneigenlijk gebruik’ van bestuursrechtelijke procedures met het oog op proceskostenvergoedingen’ van 10 april 2024, uit de kabinetsreactie daarop van 18 juni 2024 en uit de Jaarverslagen van de Rechtspraak 2022 en 2023, waarin het aantal Wahv-zaken wordt genoemd (ongeveer 50.000 respectievelijk 43.000 ingekomen zaken), gesproken wordt over ‘een forse stijging’, en het optreden van
no cure, no pay-gemachtigden in Wahv-zaken besproken wordt, nota bene onder de kop ‘Knelpunten’). Een te grote hoeveelheid zaken, geëntameerd door
no cure, no pay-bureaus, belemmert de afdoening van deze en andere zaken binnen een redelijke termijn en bedreigt zodoende uiteindelijk de toegang tot de rechter, zoals ook in de genoemde jaarverslagen wordt gememoreerd. Dat alleen al vormt in de ogen van de kantonrechter een redelijke en objectieve rechtvaardiging – en daarmee een legitiem doel – om de hoogte van de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken te verlagen ten opzichte van andere bestuursrechtelijke zaken (niet zijnde zaken op grond van de Wet WOZ en de Wet bpm). [1]
De kantonrechter ziet kortom geen reden om artikel 13a, tweede lid, van de Wahv buiten toepassing te laten en zal de proceskostenvergoeding conform deze bepaling vaststellen op (1,5 x € 647,00 x 0,5) + (2 x € 907,00 x 0,5 x 0,25) = € 485,25 + € 226,75 = € 712,00.

Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
- vernietigt de initiële beschikking;
- draagt de officier van justitie op het gehele aan zekerheid gestelde bedrag terug te betalen;
- veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, ter hoogte van € 712,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.A. de Koning, kantonrechter, bijgestaan door
S. Hausil, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 januari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:46).