ECLI:NL:RBDHA:2025:20492
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiser had zijn aanvraag op 7 november 2023 ingediend, en de minister was verplicht om binnen 90 dagen te beslissen. De minister had de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, waardoor de deadline op 5 mei 2024 viel. Aangezien er geen besluit was genomen, heeft eiser de minister op 21 januari 2025 in gebreke gesteld en op 7 juli 2025 het beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep tijdig was ingediend en gegrond was, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn had beslist.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. In dit geval heeft de rechtbank echter geoordeeld dat er sprake is van een bijzonder geval, waardoor een langere beslistermijn van acht weken is opgelegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen aan eiser moet betalen, en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 453,50 en het griffierecht van € 194.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.