ECLI:NL:RBDHA:2025:2049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. Eiser was op 3 september 2024 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 februari 2025 gesloten zonder zitting. Eiser betoogde dat er geen zicht was op uitzetting naar Marokko en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde. Hij stelde dat hij bereid was terug te keren als hem een laissez-passer (lp) werd verstrekt, maar dat er geen reactie was gekomen op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het zicht op uitzetting ontbrak en dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat het belang van verweerder om het vertrek van eiser te realiseren zwaarder woog dan het belang van eiser om de lp-aanvraag in vrijheid af te wachten. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5997

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 13 februari 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1988.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 september 2024 [1] , 11 november 2024 [2] en 30 december 2024 [3] volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 27 december 2024.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko. Er is namelijk nog niet gereageerd op de lp [4] -aanvraag, ondanks meerdere schriftelijke rappels en eiser is ook nog niet gepresenteerd. Verder stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser. Het voeren van vertrekgesprekken en algemene schriftelijke rappels is onvoldoende, omdat eiser inmiddels al zes maanden in bewaring verblijft, zonder dat er een reactie op de lp-aanvraag is ontvangen. Verweerder had namelijk op zaaksniveau moeten rappelleren. Tot slot had de belangenafweging in het voordeel van eiser moeten uitvallen en had een lichter middel moeten worden toegepast. Eiser is namelijk bereid om terug te keren als hem een lp wordt verstrekt en heeft daartoe zelf actie ondernomen door telefonisch contact op te nemen met de Algerijnse autoriteiten, maar kreeg geen gehoor. Daarbij komt dat eisers familie hem niet kan helpen de juiste documenten te verkrijgen.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten in het geval van eiser de lp-aanvraag hebben afgewezen of bij voorbaat hebben medegedeeld geen lp zullen verstrekken. Het enkele uitblijven van een reactie is onvoldoende voor een ander oordeel.
6. Daarnaast heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. Zo blijkt het uit voortgangsrapport (M120) dat er sinds het sluiten van het onderzoek op 27 december 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser en dat er regelmatig wordt gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. In de stelling dat eiser al bijna zes maanden in bewaring verblijft zonder een reactie op de lp-aanvraag ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om van verweerder te verwachten dat ze nu al op zaaksniveau gaan rappelleren. Er zijn immers nog geen zes maanden verstreken sinds het indienen van de lp-aanvraag.
7. Tot slot heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor het toepassen van een lichter middel. Dat eiser (overigens tevergeefs) telefonisch heeft geprobeerd contact op te nemen met de ambassade biedt onvoldoende zekerheid dat hij vanuit vrijheid zijn vertrek zal regelen. Uit het vertrekgesprek van 14 januari 2025 blijkt bovendien dat hij heeft geweigerd een vrijwilligersbrief te schrijven. Hij heeft dus niet alles gedaan wat van hem verwacht mag worden. Bovendien stelt eiser dat hij geen hulp kan krijgen van zijn familie. Gelet hierop weegt het belang van verweerder om eisers vertrek vanuit bewaring te kunnen realiseren zwaarder dan het belang van eiser om de lp-aanvraag in vrijheid af te wachten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 februari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.