ECLI:NL:RBDHA:2025:20437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/09/675131 / HA ZA 24-953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van de overeenkomst tot verdeling van een woning op grond van benadeling van verhaalsmogelijkheden

In deze zaak vordert NIBC BANK N.V. de vernietiging van de overeenkomst tot verdeling van een woning tussen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De verdeling vond plaats op 27 januari 2022, waarbij de woning aan [gedaagde 2] werd toebedeeld tegen betaling van de helft van de overwaarde aan [gedaagde 1]. NIBC stelt dat zij als schuldeiser van [gedaagde 1] benadeeld is in haar verhaalsmogelijkheden door deze verdeling, en beroept zich op artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de taxatie van de woning en de financiële situatie van [gedaagde 1]. De rechtbank concludeert dat NIBC niet voldoende heeft aangetoond dat zij door de verdeling in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld. De rechtbank wijst de vorderingen van NIBC af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/675131 / HA ZA 24-953
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
NIBC BANK N.V.te Den Haag,
eiseres,
hierna te noemen: NIBC,
advocaat: mr. R.L. Ubels,
tegen

1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,hierna te noemen: [gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2]te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 29 oktober 2024, met incident tot voeging van deze zaak met de ook bij deze rechtbank aanhangige zaak C/09/659611/HA ZA 24-42 (hierna: de zaak 24-42);
- de akte overlegging producties van NIBC, met producties 1 tot en met 19;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, met producties 1 tot en met 6;
- het vonnis in het incident van 12 februari 2025, hersteld bij herstelvonnis van 20 februari 2025; waarbij deze zaak is gevoegd met de zaak 24-42;
- de akte uitlaten, overlegging producties en wijziging eis van NIBC van 25 februari 2025, met producties 20 tot en met 22.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025, samen met de mondelinge behandeling in de gevoegde zaak 24-42. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De advocaten van partijen hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen en deze ter zitting overgelegd. Deze pleitaantekeningen zijn onderdeel van het griffiedossier. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
NIBC is een bank.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn onder huwelijkse voorwaarden getrouwd.
2.3.
In de jaren 2014 tot en met 2020 is [gedaagde 1] betrokken geweest bij het ECP-concern, van waaruit (kort gezegd) een factoringbedrijf is gedreven. [gedaagde 1] is tot 3 januari 2020 statutair bestuurder geweest van een aantal vennootschappen behorend tot het ECP-concern.
2.4.
NIBC heeft een periode financiering verstrekt voor de bedrijfsactiviteiten van (kort gezegd) het ECP-concern.
2.5.
Op 30 augustus 2019 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geworden van de woning gelegen aan de [adres] , ( [postcode] ) te [plaats] op een perceel grond kadastraal bekend [kadastraal nummer] (hierna: de Woning). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de Woning gekocht voor een koopsom € 900.000,-. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben twee hypothecaire leningen afgesloten met de Woning als hypotheekobject.
2.6.
In het jaar 2020 is een aantal vennootschappen behorend tot het ECP-concern failliet verklaard.
2.7.
Op 14 juli 2021 heeft NIBC aan [gedaagde 1] meegedeeld dat zij hem aansprakelijk stelde voor een bedrag van ruim € 25.000.000,-, wegens persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van (formeel dan wel feitelijk) bestuurder van de vennootschappen van het ECP-concern.
2.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in januari 2022 overeengekomen de Woning te verdelen, op die wijze dat de Woning en de schulden uit de twee hypothecaire leningen worden toebedeeld aan [gedaagde 2] , tegen betaling van de helft van de overwaarde door [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] . Deze overeenkomst wordt hierna ook ‘de Overeenkomst tot Verdeling’ genoemd.
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een makelaar-taxateur de opdracht gegeven de Woning te taxeren. In het taxatierapport van 14 januari 2022 dat naar aanleiding van deze opdracht is opgesteld, is de Woning getaxeerd op een bedrag van € 1.425.000,-.
2.10.
Per 27 januari 2022 was de restantschuld van de twee hypothecaire leningen met betrekking tot de Woning € 1.397.302,78.
2.11.
Op 27 januari 2022 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de Woning bij notariële akte verdeeld. Daarbij zijn de Woning en de schulden uit de twee hypothecaire leningen aan [gedaagde 2] toebedeeld, tegen vergoeding van de helft van de overwaarde van de Woning door [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] . Deze verdeling van de Woning wordt hierna ook ‘de Verdeling’ genoemd, en de notariële akte die daartoe is gepasseerd ‘de Verdelingsakte’.
2.12.
[gedaagde 2] heeft in het kader van de Verdeling een bedrag van € 13.848,60 voldaan op de kwaliteitsrekening van de passerend notaris.
2.13.
Per brief van 29 november 2023 heeft de advocaat van NIBC aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meegedeeld dat NIBC de (Overeenkomst tot) Verdeling buitengerechtelijk vernietigde op grond van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.Het geschil

3.1.
NIBC vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
De (Overeenkomst tot) Verdeling vernietigt op grond van artikel 3:45 BW;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] beveelt om mee te werken aan de ongedaanmaking van de (Overeenkomst tot) Verdeling;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebiedt tot (i) ongedaanmaking van de levering zoals vermeld in de Verdelingsakte en (ii) het doen inschrijven van die ongedaanmaking in de registers;
NIBC machtigt om, bij het uitblijven van ongedaanmaking van deze levering, de daarvoor vereiste teruglevering in de openbare registers zelf te bewerkstelligen, met bepaling dat het vonnis krachtens artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degenen die tot de rechtshandeling gehouden zijn;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] beveelt de Woning zodanig te verdelen dat aan [gedaagde 1] de helft van de realistische overwaarde toevalt;
voor het geval [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en NIBC binnen twee maanden na het wijzen van dit vonnis geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling: de verdeling nu reeds voor alsdan vast te stellen in die zin dat de netto-opbrengst van de Woning wordt verdeeld, nadat de Woning in het openbaar is verkocht tegen een marktconforme prijs, althans tegen een bedrag dat niet lager ligt dan de getaxeerde onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak in de onbewoonde staat op grond van een taxatierapport opgesteld door een door NIBC goedgekeurde taxateur;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebiedt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de levering van het onder die verdeling aan partijen toegedeelde te bewerkstelligen en in de registers te doen inschrijven;
NIBC te machtigen om, bij uitblijven van voormelde levering, de levering en de inschrijving van de levering in de openbare registers zelf te bewerkstelligen, met bepaling dat het vonnis krachtens artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degenen die tot de rechtshandeling gehouden zijn;
Subsidiair:
a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om aan NIBC afschrift te verstrekken van:
(i) de correspondentie tussen partijen waarin de overeenkomst tot verdeling is neergelegd, zoals genoemd in de verdelingsakte;
(ii) het taxatierapport van 14 januari 2022;
(iii) de akte van schuldoverneming;
(iv) bescheiden ter onderbouwing van de actuele waarde van de Woning en de restantschuld aan preferente schuldeisers met een voorrangsrecht op de Woning;
(v) het transactiebewijs van de storting van het bedrag gelijk aan de helft van de overwaarde van de Woning vanuit de kwaliteitsrekening van de passerende notaris, zoals genoemd in de verdelingsakte, en van eventuele doorstortingen van dat bedrag;
op straffe van een dwangsom;
met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, waaronder beslagkosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
NIBC baseert haar primaire vordering kort gezegd op artikel 3:45 BW en haar subsidiaire vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van NIBC in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van NIBC in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De primaire vordering
4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:45 BW kan een door een schuldenaar onverplicht verrichte rechtshandeling onder bepaalde omstandigheden worden vernietigd, als deze schuldenaar bij het verrichten van die rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn. De vernietiging kan daarbij worden ingeroepen door iedere schuldeiser die door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld.
4.2.
NIBC stelt dat zij door de (Overeenkomst tot) Verdeling als schuldeiser van [gedaagde 1] in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld. NIBC betoogt daartoe dat, als de Woning niet zou zijn verdeeld, de overwaarde ten tijde van de Verdeling beschikbaar zou zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers van [gedaagde 1] , waaronder NIBC, terwijl dit als gevolg van de (Overeenkomst tot) Verdeling niet langer het geval is. De tegenprestatie voor het aan [gedaagde 2] geleverde aandeel in de Woning bestaat namelijk uit schuldoverneming en een geldbedrag dat door [gedaagde 2] is voldaan op de kwaliteitsrekening van de passerend notaris, waarbij onduidelijk is wat er daarna met dit geldbedrag is gebeurd. Verder moet worden betwijfeld dat de juiste prijs voor de onverdeelde helft is betaald, aldus nog steeds NIBC. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat schuldeisers van [gedaagde 1] in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld als gevolg van de (Overeenkomst tot) Verdeling.
4.3.
De rechtbank neemt bij haar oordeel op dit geschilpunt het volgende als uitgangspunt. De benadeling die vereist is voor een geslaagd beroep op artikel 3:45 BW, moet aanwezig zijn op het moment dat over het beroep op deze bepaling wordt beslist. De vraag of op dat moment sprake is van benadeling, moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling, te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die rechtshandeling onaangetast blijft. [1] Van benadeling kan sprake zijn als een actief dat voor de schuldeisers beschikbaar was, uit het vermogen is verdwenen zonder dat daar gelijkwaardige verhaalsmogelijkheden voor in de plaats zijn gekomen. Daarvan kan ook sprake zijn als het vermogen per saldo gelijk is gebleven, bijvoorbeeld doordat een schuld van de gefailleerde is verminderd. [2]
4.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de Overeenkomst tot Verdeling gesloten en de Verdeling uitgevoerd op basis van de aanname dat de Woning de waarde had zoals opgenomen in het taxatierapport dat medio januari 2022 in hun opdracht is opgesteld, namelijk € 1.425.000,-. NIBC heeft weliswaar ter discussie gesteld dat de waarde waarop de Woning aldus is getaxeerd, marktconform was, maar heeft dat onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat, zoals door NIBC aangestipt, de taxatie in opdracht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is verricht, vormt op zichzelf onvoldoende aanwijzing dat de Woning daarbij op een te laag bedrag is gewaardeerd. NIBC heeft niets concreets naar voren gebracht dat erop wijst dat de taxatie onjuist was. NIBC heeft evenmin andere omstandigheden genoemd die erop wijzen dat de daadwerkelijk waarde van de Woning per medio januari 2022 hoger was dan € 1.425.000,-. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de Woning in overeenstemming met de marktwaarde hebben verdeeld.
4.5.
Uit het bankafschrift dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben overgelegd, blijkt dat [gedaagde 2] als vergoeding voor de overwaarde € 13.847,72 naar de kwaliteitsrekening van de passerend notaris heeft overgemaakt. NIBC heeft op de mondelinge behandeling betoogd dat [gedaagde 2] daarmee niet eens het volledige uit overbedeling verschuldigde bedrag heeft voldaan. De rechtbank berekent het bedrag dat [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] verschuldigd was voor de overwaarde op (€ 1.425.000,- minus € 1.397.302,78 maal 50% is) € 13.848,61. Daarvan uitgaande heeft [gedaagde 2] weliswaar € 0,89 te weinig voldaan, maar dit bedrag is zodanig gering dat de rechtbank dit buiten beschouwing laat. [gedaagde 2] heeft de vergoeding voor overwaarde ten behoeve van [gedaagde 1] betaald op de kwaliteitsrekening van de passerend notaris, waardoor deze vergoeding beschikbaar is gekomen voor de schuldeisers van [gedaagde 1] , waaronder NIBC. Daarmee zijn bij de transactie gelijkwaardige verhaalsmogelijkheden voor de (tot dan toe aan [gedaagde 1] toebehorende) onverdeelde helft van de Woning in de plaats gekomen.
4.6.
In de situatie dat vast staat dat een goed overeenkomstig de marktwaarde is verdeeld of verkocht, is uitgangpunt dat geen sprake is van benadeling. Onder bijkomende omstandigheden kan dat anders zijn.
4.7.
NIBC stelt dat zij is benadeeld, doordat haar verhaalsmogelijkheden zijn bemoeilijkt. De rechtbank is van oordeel dat NIBC haar betoog dat sprake is van benadeling doordat zij zich niet langer kan verhalen op (de helft van) de overwaarde van de woning, onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat zij de woning aan [gedaagde 2] hebben toebedeeld, omdat het haar ouderlijk huis betrof en [gedaagde 1] als gevolg van het faillissement van ECP niet meer voldeed aan zijn verplichting bij te dragen aan de financiële verplichtingen naar de hypotheekhouder/geldverstrekker. Anders dan NIBC betoogt, kan niet zonder meer worden gezegd dat NIBC in de hypothetische situatie dat geen verdeling van de woning zou hebben plaatsgevonden, in een gunstiger (verhaals)positie zou hebben verkeerd dan de positie waarin zij thans verkeert. Indien verdeling achterwege zou zijn gebleven, dan zou [gedaagde 1] nog gerechtigd zijn geweest op de onverdeelde helft van de overwaarde. Maar dan had hij ook de schulden die hij in de werkelijke situatie met de opbrengst heeft afbetaald en had hij de maandelijkse hypotheeklasten moeten dragen die hij niet meer kon voldoen. In die situatie stond tegenover de (mogelijk hogere) overwaarde ook een hogere schuldenlast. Voorts bestond er voor [gedaagde 1] geen verplichting om zijn aandeel in de woning in de hypothetische situatie te verkopen aan [gedaagde 2] op het moment dat NIBC haar vordering zou willen incasseren, zoals door NIBC tot uitgangspunt genomen bij haar onderbouwing van haar benadeling. NIBC had zich dan kunnen verhalen op een woning met overwaarde, maar mogelijk slechts tegen executiewaarde, en met meer concurrerende schuldeisers. Zij heeft niet onderbouwd dat er dan na aftrek van executiekosten meer zou zijn overgebleven dan in de huidige situatie waarin de helft van de in 2022 begrote overwaarde beschikbaar is of is geweest voor verhaal.
4.8.
Anders dat NIBC betoogt, bestond er voor [gedaagde 1] geen verplichting (zijn aandeel in) de woning aan te houden ten behoeve van NIBC met alle goede en kwade kansen van dien. Dat zou immers met zich brengen dat [gedaagde 1] het risico van waardevermindering zou moeten dragen ten gunste van NIBC, enkel zodat NIBC als schuldeiser zou kunnen profiteren van een waardevermeerdering. NIBC heeft dus onvoldoende bijkomende omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat in de onderhavige situatie – waarin een goed tegen een normale prijs is verdeeld – sprake is van benadeling.
4.9.
De conclusie luidt dat niet is komen vast te staan dat NIBC door de (Overeenkomst tot) Verdeling in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Op grond daarvan zullen alle onderdelen van de primaire vordering worden afgewezen.
De subsidiaire vordering
4.10.
De rechtbank komt daarmee toe aan de subsidiaire vordering van NIBC tot verstrekking van afschriften van een aantal documenten die betrekking hebben op de verdeling. NIBC heeft deze vordering gebaseerd op artikel 843a Rv. De rechtbank overweegt dat een aantal van de stukken waarvan NIBC bij dagvaarding afschriften heeft gevorderd, in deze procedure al door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is overgelegd als producties bij de conclusie van antwoord. Het gaat daarbij om de afschriften van de documenten zoals bedoeld in de subsidiaire vordering onder a. (ii), (iii) en (v). De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de subsidiair onder a. (i) gevorderde correspondentie – voor zover deze al daadwerkelijk bestaat – een ander licht zal werpen op de vraag of de vraag of de Woning op basis van een marktconforme waardering is verdeeld. NIBC heeft daarom onvoldoende belang bij haar vordering tot exhibitie van deze bescheiden. Aangezien de rechtbank in dit vonnis oordeelt dat het beroep van NIBC op vernietiging van de (Overeenkomst tot) Verdeling faalt, heeft NIBC evenmin belang bij de subsidiair onder a. (iv) gevorderde bescheiden met informatie over de actuele waarde van de Woning en de restantschuld aan preferente schuldeisers met een voorrangsrecht op de Woning. Ook de subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.
4.11.
NIBC is in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vergoeden. De proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 320,-
- salaris advocaat € 1.228,- (2 punten × tarief II à € 614,- per punt)
- nakosten € 178,-met de in de beslissing genoemde eventuele verhoging)
totaal € 1.726,-.
4.12.
De proceskostenveroordeling zal, zoals door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van NIBC af;
5.2.
veroordeelt NIBC in de proceskosten van € 1.726,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als NIBC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, mr. M.A. Schueler en (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.
1769

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3654 (D./mr. Gilhuis q.q.)
2.Hoge Raad 22 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0615 (mr. Bosselaar q.q./ Interniber)