ECLI:NL:RBDHA:2025:20395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL25.26808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

Op 3 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De rechtbank oordeelde dat de minister in gebreke was gebleven, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiseres had haar aanvraag op 29 oktober 2024 ingediend, en de minister had uiterlijk op 27 januari 2025 moeten beslissen. Eiseres had de minister op 30 mei 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep was op 17 juni 2025 ingesteld, wat tijdig was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank droeg de minister op om binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de minister binnen die termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens werd een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelde de minister ook in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50 en bepaalde dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 194 vergoed moest worden.

De rechtbank overwoog dat het 'first-in first-out' (fifo)-principe dat de minister hanteert, geen aanleiding gaf om af te wijken van de gebruikelijke beslistermijnen. De rechtbank concludeerde dat in dit geval de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat er geen reden is om in reguliere mvv-aanvragen anders te oordelen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien via de website van de Rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.26808

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ voor verblijf bij [referent] (referent).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Referent heeft de aanvraag ingediend op 29 oktober 2024. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. [1] Verweerder had dus uiterlijk op 27 januari 2025 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Verweerder is op 30 mei 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 17 juni 2025 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Verweerder hanteert per 15 januari 2024 het ‘first-in first-out’(fifo)-principe om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter, eerlijker en voorspelbaarder te maken. Verweerder deelt in het verweerschrift van 15 juli 2025 mee voornemens te zijn herstel verzuim te bieden om de aanvraag compleet te maken. Afhankelijk van de verdere reactie op het herstel verzuim bekijkt verweerder of nader onderzoek nodig is. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom een termijn op te leggen in lijn met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023 [2] en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024 [3] te weten acht weken na ontvangst van reactie op het verstel verzuim. Tevens verzoekt verweerder de rechtbank om de rechtelijke dwangsom vast te stellen op € 100 per dag, met een maximum van € 7.500.
Geeft het fifo-principe aanleiding voor een ruimere beslistermijn?
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank gaat er reeds van uit dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, en naar de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024 Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een mvv-aanvraag, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 mei 2025 [4] geoordeeld dat de toepassing van het fifo-principe door verweerder geen aanleiding geeft om afstand te nemen van haar uitspraken van 3 juli 2024 en het daarin geboden kader met beslistermijnen.
8. In het geval van eiseres heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit is anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiseres meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
De hoogte van de dwangsom
10. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat een dwangsom van € 100 voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000 redelijk is.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 194 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro) ;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 194 (honderdvierennegentig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 3 november 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.De aanvraag wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen. Zie artikel 1.27 in samenhang met artikel 1.24 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit betekent dat de beslistermijn als bedoeld in artikel 2u, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing is.
2.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
4.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2025:2337.