ECLI:NL:RBDHA:2025:20323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
NL25.39837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn Dublinverordening wegens onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlenging van de overdrachtstermijn van een Nigeriaanse asielzoekster en haar minderjarige kinderen aan Frankrijk op basis van de Dublinverordening. De minister van Asiel en Migratie had de overdrachtstermijn verlengd op 20 mei 2025, omdat de eiseres niet op het afgesproken tijdstip in het asielzoekerscentrum (AZC) aanwezig was. De rechtbank heeft op 27 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de minister de verlenging van de overdrachtstermijn terecht had toegepast, omdat de eiseres doelbewust de overdracht had gefrustreerd door niet op het afgesproken tijdstip aanwezig te zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet ondergedoken was en dat de minister op basis van de feiten en omstandigheden de verlenging van de termijn rechtsgeldig had vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,

[naam 3] ,

geboren op [geboortedatum 3] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
hierna samen: eisers,
(gemachtigde: mr. T. Volckmann),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. De minister heeft bij besluit van 20 mei 2025 de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] vanwege onderduiken.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de termijn voor overdracht van eisers aan Frankrijk heeft mogen verlengen wegens het onderduiken van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3. Eiseres stelt - kort samengevat - dat zij en haar minderjarige kinderen sinds de uitspraak van rechtbank Zwolle [2] nog steeds op een COa [3] -locatie verblijven en zich wekelijks melden. De Dublinoverdracht stond gepland voor 20 mei 2025, maar heeft geen doorgang gevonden. Hierna hebben er volgens eiseres ten onrechte geen overdrachtshandelingen meer plaatsgevonden. Eiseres erkent dat zij 20 mei 2025 op het afgesproken tijdstip niet op haar kamer in het AZC aanwezig was, maar stelt daarbij dat zij de woonplaats waarin het AZC is gelegen niet had verlaten. Belangrijke aanwijzingen hiervoor zijn volgens eiseres dat zij al geruime tijd onder behandeling is van GGZ [4] en dat deze behandeling plaats vindt op het AZC [5] , dat haar minderjarige kinderen naar school gaan en dat zij geen plek heeft anders dan het AZC om naar toe te gaan. Hieruit volgt volgens eiseres dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet waren ondergedoken.
3.1.
Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht van de vreemdeling kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd, als de vreemdeling onderduikt.
3.2.
In de uitspraak van de Afdeling [6] van 14 december 2022 is overwogen dat uit het arrest Jawo [7] van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat een vreemdeling onderduikt, wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [8] Als van een dergelijke situatie sprake is, dan is het volgens de Afdelingsuitspraak van 5 januari 2023 [9] aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen.
3.3.
De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij niet doelbewust de overdracht aan Frankrijk heeft gefrustreerd. Hiervoor acht de rechtbank het volgende van belang. Niet in geschil is dat eiseres op 20 mei 2025 zou worden overgedragen aan Frankrijk. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 14 mei 2025 blijkt dat eiseres is geïnformeerd over de vluchtgegevens en dat zij de avond voor de overdracht door het COa nog op de hoogte zal worden gebracht op welk tijdstip zij zal worden opgehaald bij de receptie in het AZC. In het STBBA [10] -formulier staat vermeld dat eiseres op 19 mei 2025 daadwerkelijk door het COa is geïnformeerd over de ophaaltijd, maar dat zij zich op 20 mei 2025 niet heeft gemeld op het afgesproken tijdstip en zich op dat moment ook niet op haar kamer bevond. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit niet heeft betwist. De minister heeft daarmee voldoende onderbouwd dat sprake is van onderduiken in de zin van de Dublinverordening en het arrest Jawo. Het betoog van eiseres dat geen sprake is van onderduiken, omdat zij de woonplaats niet had verlaten, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden dat eiseres op een AZC woont, aldaar een kamer heeft, de concrete afspraken over plek en tijd niet heeft nageleefd en de autoriteiten van haar afwezigheid niet op de hoogte heeft gebracht, voldoende zijn om te concluderen dat eiseres er doelbewust voor heeft gezorgd buiten het bereik van de autoriteiten te blijven. De enkele stelling van eiseres ter zitting dat zij op 20 mei 2025 wel op het AZC aanwezig was en zich op een later moment alsnog zou hebben gemeld, is niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt. In het dossier heeft eiseres nog wel een e-mail van een GGZ-arts geüpload, waarin een overzicht is gegeven met data waarop hij eiseres op het AZC heeft bezocht, maar daarin wordt 20 mei 2025 niet genoemd. Voorts is ook niet gebleken van andere omstandigheden die zouden maken dat het niet aanwezig zijn van eiseres op het afgesproken tijdstip en het daarvan de autoriteiten niet op de hoogte brengen, haar niet kan worden verweten.
3.4.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de minister terecht heeft aangenomen dat er op 20 mei 2025 sprake is geweest van onderduiken van eiseres op grond waarvan de verlenging van de overdrachtstermijn met 18 maanden rechtsgeldig is. Dat er volgens eiseres na 20 mei 2025 geen overdrachtshandelingen zouden hebben plaatsgevonden, doet aan het voorgaande niets af.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.NL25.9528.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Geestelijke Gezondheidszorg.
5.Asielzoekerscentrum.
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ECLI:C:EU:2019:218.
10.Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten.