ECLI:NL:RBDHA:2025:203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.39851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, had op 23 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 4 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting op 18 december 2024 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, onder andere dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat hij geen bescherming meer geniet in Duitsland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister op basis van Eurodac-informatie en eigen verklaringen van eiser terecht heeft vastgesteld dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn verblijfsrecht in Duitsland is ingetrokken, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister op juiste wijze heeft gehandeld door eiser op te dragen terug te keren naar Duitsland. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op [datum] 1996 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 23 augustus 2024 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [1] Volgens verweerder geniet eiser internationale bescherming in Duitsland.
Beroepsgronden
2. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is, nu daarin niets wordt vermeld over het interne onderzoek van verweerder naar zijn verblijfsrecht in Duitsland. Verder stelt hij dat hij geen internationale bescherming meer geniet in Duitsland, omdat hij wenste terug te keren naar Syrië en de situatie daar destijds relatief veilig was. Daardoor was er geen noodzaak meer tot het verlenen van bescherming, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Daarbij is zijn intentie om af te zien van zijn status in Duitsland van zwaarwegend belang. Verder stelt eiser dat de internationale bescherming in Duitsland is geëindigd toen hij zich uitschreef in Bremen. Dat hij niet heeft voldaan aan de formele vereisten van de intrekkingsprocedure is te wijten aan verkeerde voorlichting door zijn maatschappelijk hulpverlener en aan het feit dat deze vereisten in Duitsland onduidelijk en onnodig complex zijn. Eiser stelt verder dat de wettelijke grondslag van het besluit dat eiser terug moet keren naar Duitsland onduidelijk is. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU. [2]
Beoordeling door de rechtbank
3. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van de informatie uit Eurodac en de eigen verklaringen van eiser tijdens het gehoor op 30 september 2024 vast kunnen stellen dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Verweerder heeft ten overvloede nader onderzoek gedaan door op 2 oktober 2024 contact op te nemen met de Duitse autoriteiten. Zij hebben bevestigd dat eiser daar nog altijd internationale bescherming geniet. Deze informatie is met eiser gedeeld in het bestreden besluit, zodat eiser niet gevolgd wordt in zijn stelling dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd is.
5. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij geen internationale bescherming geniet in Duitsland. Daarin is hij niet geslaagd. Uit de overgelegde brief van de gemeente Bremen blijkt alleen dat hij daar uitgeschreven is, maar niet dat zijn verblijfsrecht door de daartoe bevoegde Duitse autoriteiten is ingetrokken. Eiser ontkent overigens ook niet dat hij niet heeft voldaan aan de formele vereisten van de intrekkingsprocedure; de redenen die hij daarvoor aanvoert kunnen daaraan niet afdoen. Uit de enkele intentie om terug te keren naar Syrië in combinatie met de relatief veilige situatie in Syrië destijds kan evenmin worden afgeleid dat de internationale bescherming in Duitsland is komen te vervallen. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat de beschermingsstatus pas eindigt wanneer deze voorafgegaan wordt door een individuele beoordeling, en daarvan is in het geval van eiser niet gebleken. [4]
6. Verder wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat onduidelijk is op welke grondslag verweerder stelt dat hij onmiddellijk dient terug te keren naar Duitsland. In tegenstelling tot wat eiser stelt, kan uit de stukken in het dossier worden opgemaakt dat hieraan niet de Dublinverordening [5] ten grondslag ligt. Zoals uit de brief van 9 oktober 2024 aan de Duitse autoriteiten en de door verweerder ter zitting gegeven toelichting blijkt, is de verplichting om terug te keren gebaseerd op de Terugkeerrichtlijn. [6] In artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat de onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Hieraan heeft verweerder middels het bestreden besluit op de juiste wijze toepassing gegeven door eiser op te dragen onmiddellijk terug te keren naar Duitsland, aangezien vast is komen te staan dat hij daar internationale bescherming geniet.
10. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de door eiser voorgestelde prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253 (r.o. 5.1.1.) en van 12 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2251 (r.o. 4).
5.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
6.2008/115/EG.