In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 30 september 2025 in het kader van een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister had niet binnen de gestelde termijn van twee weken na een eerdere uitspraak van de rechtbank, gedateerd 1 november 2024, beslist op deze aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister de termijn voor het nemen van een besluit heeft overschreden. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 37.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 september 2025.