Uitspraak
Internationale kinderontvoering
[de vader] ,
[de moeder] ,
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2025 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader, wonende in Nederland, heeft verzocht om de terugkeer van zijn 17-jarige dochter, [minderjarige 1], die zonder zijn toestemming naar Irak is overgebracht door de moeder. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoekschriften en de aanvullende verzoeken van de vader, en heeft vastgesteld dat de moeder niet ter zitting is verschenen. De rechtbank heeft de rechtsmacht vastgesteld op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen en de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overbrenging van [minderjarige 1] naar Irak ongeoorloofd is, aangezien zij haar gewone verblijfplaats in Nederland had en het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend. De rechtbank heeft besloten dat de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige 1] naar Nederland moet plaatsvinden, waarbij de moeder verplicht is om haar terug te brengen. Indien de moeder nalaat om dit te doen, moet zij [minderjarige 1] met de benodigde reisdocumenten aan de vader afgeven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten worden gecompenseerd. De beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, en mr. S.G.J. Verkennis als griffier.