In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 januari 2025 een beschikking gegeven in een zaak van internationale kinderontvoering. De vader heeft verzocht om de teruggeleiding van zijn minderjarige kinderen, die zonder zijn toestemming door de moeder naar Irak zijn gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen onmiddellijk voor hun verblijf in Irak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend. De moeder is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De rechtbank heeft de vader in zijn verzoek gevolgd en gelast dat de kinderen teruggeleid worden naar Nederland. De rechtbank heeft de teruggeleiding van de kinderen bevolen, waarbij de moeder verplicht is om de kinderen terug te brengen, en heeft bepaald dat als de moeder dit nalaat, zij de kinderen met de benodigde reisdocumenten aan de vader moet afgeven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft ook het verzoek omtrent de proceskosten aangehouden voor een nader te bepalen zitting.