Op 28 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een vreemdeling met een V-nummer, had bezwaar gemaakt tegen de kennisgeving van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd aangekondigd dat hij op 29 oktober 2025 zou worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland in het kader van de Dublinverordening. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat zijn bezwaar tegen de uitzetting een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, waardoor hij zonder zitting uitspraak kon doen. Hij concludeerde dat de verzoeker een geldige 'titre de sejour' in Frankrijk bezat, wat mogelijk invloed had op de rechtmatigheid van de voorgenomen uitzetting. De minister had niet tijdig gereageerd op de overgelegde documenten van de verzoeker, waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar niet zonder redelijke kans van slagen kon worden ontzegd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de overdracht van de verzoeker aan Duitsland achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoeker.