ECLI:NL:RBDHA:2025:19432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
09/096040-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie in verband met laserprojectie

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie. De tenlastelegging betrof het projecteren van beledigende teksten over mensen van kleur op een gebouw langs de A12 in Bodegraven op 1 september 2023. Tijdens de zitting op 10 oktober 2025 heeft de officier van justitie, mr. N.C. Neelis, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 100 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.E. Kötter en mr. B.J.T. van Opstal, pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de doorzoeking van het voertuig onrechtmatig was, wat zou leiden tot bewijsuitsluiting. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen niet als beledigend konden worden gekwalificeerd en dat de verdachte niet zelf had geprojecteerd, waardoor hij werd vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat de context van de uitlatingen van belang is voor de beoordeling van de strafbaarheid en dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/096040-24
Datum uitspraak: 24 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. J.E. Kötter en mr. B.J.T. van Opstal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 september 2023 te Bodegraven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten mensen van kleur, wegens hun ras, door gedurende enkele minuten, althans een zekere periode, een (laser)projectie op een gebouw langs de A12, althans een openbare (snel)weg, te projecteren en/of te plaatsen inhoudende de tekst: "RACEMIXING=GENOCIDE ** MAKE A WHITE BABY, TONIGHT :) RACEMIXING = GENOCIDE ** MAAK BLANKE KINDJES :) RASSENMENGING = WHITE GENOCIDE”;);
2
hij op of omstreeks 1 september 2023 te Bodegraven, althans Nederland, in het openbaar,
mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding heeft aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van mensen, te weten mensen van kleur, en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten mensen van kleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst,
wegens hun ras, door gedurende enkele minuten, althans een zekere periode, een (laser)projectie op een gebouw langs de A12, althans een openbare (snel)weg, te projecteren en/of te plaatsen inhoudende de tekst: "RACEMIXING=GENOCIDE ** MAKE A WHITE
BABY, TONIGHT :) RACEMIXING = GENOCIDE ** MAAK BLANKE KINDJES :)
RASSENMENGING = WHITE GENOCIDE”.

3.De beoordeling van de tenlastelegging

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft betoogd dat partiële vrijspraak moet volgen van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover het betreft het aanzetten tot haat en geweld.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 50 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Ze heeft daartoe primair aangevoerd dat de doorzoeking van het voertuig waarbij onder meer een laser en een checklist voor het projecteren met een laser werden aangetroffen, onrechtmatig was en dat dit een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert, waardoor bewijsuitsluiting moet volgen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij de gedane uitlating geen sprake is van groepsbelediging of aanzetten tot discriminatie.
3.3.
Rechtmatigheidsverweer
De rechtbank constateert dat het door de verdediging gevoerde 359a-verweer niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld volgens vaste rechtspraak. De verdediging heeft namelijk niet benoemd welk belang door het geschonden voorschrift wordt gediend, wat de ernst van het verzuim is en ook niet wat het daardoor veroorzaakte nadeel voor de verdachte is. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Het verweer kan dan ook onbesproken blijven.
3.4.
Vrijspraak
De projectie en de betrokkenheid van de verdachte(n)
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de medeverdachte [medeverdachte 1] op 1 september 2023 de tenlastegelegde tekst in het openbaar, namelijk op een gebouw langs de A12 in Bodegraven, heeft geprojecteerd. De verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] de geprojecteerde tekst bedacht en de verdachte heeft de projectie gefilmd. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op de uitkijk gestaan.
De rechtbank moet beoordelen of de op 1 september 2023 geprojecteerde uitlating is te kwalificeren als groepsbelediging zoals bedoeld in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en/of als aanzetten tot discriminatie als bedoeld in artikel 137d Sr.
Juridisch kader voor beide feiten
Onder meer artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) garandeert een ieder in Nederland – kort gezegd – het recht op vrije meningsuiting. Dit recht staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van groepsbelediging en/of aanzetten tot discriminatie niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van artikel 10 lid 2 EVRM toegelaten beperking vormt. Deze beperking moet bij de wet voorzien zijn en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving om onder meer de goede naam of de rechten van anderen te beschermen.
Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. [1]
Feit 1 (groepsbelediging)
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of de uitlating op zichzelf een beledigend karakter heeft. Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Onder een belediging wegens ras als bedoeld in artikel 137c, eerste lid, Sr, zoals hier ten laste is gelegd, moet worden verstaan het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat zij tot een bepaalde groep horen, en hen daarmee collectief treffen in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras en hen beledigen juist omdat zij tot dat ras behoren. [2] Het oordeel of daarvan sprake is, zal bij een uitlating die in het algemeen op zichzelf niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan. Verder geldt dat de term ‘ras’ moet worden uitgelegd conform artikel 1 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, waarin naast ras ook wordt genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming. [3]
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde uitlating op zichzelf geen beledigend karakter heeft. De geprojecteerde teksten bevatten immers geen uitlating over een groep mensen die hen vanwege een specifiek kenmerk in hun eer of goede naam aanrandt of hen in een ongunstig daglicht stelt (bijvoorbeeld door de groep te kleineren of vernederen). De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitlating in kwestie op zichzelf geen beledigend karakter heeft. Verder stelt de rechtbank vast dat de betreffende teksten niet in een bepaalde context zijn gedaan waarin deze alsnog als beledigend kunnen worden gekwalificeerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal voor dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2 (aanzetten tot discriminatie)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt dat de tenlastegelegde projectie tot stand is gekomen als gevolg van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] . De bijdrage van de verdachte, te weten het bedenken van de tekst en het filmen van de projectie, kan worden aangeduid als medeplegen, maar aangezien medeplegen niet ten laste is gelegd en de verdachte niet zelf heeft geprojecteerd, dient de verdachte te worden vrijgesproken van feit 2.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Bouman, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583
2.Hoge Raad, 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1036 en Hoge Raad, 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1702
3.Hoge Raad 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:510