ECLI:NL:RBDHA:2025:19427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
09/096048-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak groepsbelediging en bewezenverklaring medeplichtigheid aan aanzetten tot discriminatie door projectie van racistische teksten

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het projecteren van racistische teksten op een gebouw langs de A12 in Bodegraven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van groepsbelediging, omdat de geprojecteerde teksten op zichzelf geen beledigend karakter hadden en niet in een context waren geplaatst die dit zou rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen niet bijdroegen aan een maatschappelijk debat en dat de verdachte geen enkele bijdrage aan het publiek debat had geleverd.

De rechtbank heeft echter wel medeplichtigheid aan het aanzetten tot discriminatie bewezen verklaard. De teksten die geprojecteerd werden, maakten onderscheid tussen rassen en waren gericht op het aanzetten tot discriminatie van mensen van kleur. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen niet gedaan waren in de context van een publiek debat en dat ze onnodig grievend waren. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur, waarbij de rechtbank rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het lage recidiverisico.

De uitspraak benadrukt de grenzen van de vrijheid van meningsuiting in relatie tot discriminatie en de bescherming van de rechten van anderen. De rechtbank concludeerde dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting in dit geval noodzakelijk was in een democratische samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/096048-24
Datum uitspraak: 24 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. J.E. Kötter en mr. B.J.T. van Opstal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks de periode van 1 september 2023 in Bodegraven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten mensen van kleur, wegens hun ras, door gedurende enkele minuten, althans een zekere periode, een (laser)projectie op een gebouw langs de A12, althans een openbare (snel)weg, te projecteren en/of te plaatsen inhoudende de tekst: "RACEMIXING=GENOCIDE ** MAKE A WHITE BABY, TONIGHT :) RACEMIXING = GENOCIDE ** MAAK BLANKE KINDJES :) RASSENMENGING = WHITE GENOCIDE”;)
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 september 2023 te Bodegraven, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichting heeft verschaft door (verderop) op de uitkijk te staan en die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] via de portofoon te waarschuwen als er fietsers en/of auto's aankwamen;
2
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 1 september 2023 te Bodegraven, althans Nederland, in het openbaar, mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding heeft aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van mensen, te weten mensen van kleur, en/of
gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten mensen van kleur, wegens hun ras, door gedurende enkele minuten, althans een zekere periode, een (laser)projectie op een gebouw langs de A12, althans een openbare (snel)weg, te projecteren en/of te plaatsen inhoudende de tekst: "RACEMIXING=GENOCIDE ** MAKE A WHITE
BABY, TONIGHT :) RACEMIXING = GENOCIDE ** MAAK BLANKE KINDJES :)
RASSENMENGING = WHITE GENOCIDE”,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 september 2023 te Bodegraven, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichting heeft verschaft door (verderop) op de uitkijk te staan en die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] via de portofoon te waarschuwen als er fietsers en/of auto’s aankwamen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft betoogd dat partiële vrijspraak moet volgen van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover het betreft het aanzetten tot haat en geweld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Ze heeft daartoe primair aangevoerd dat de doorzoeking van het voertuig waarbij onder meer een laser en een checklist voor het projecteren met een laser werden aangetroffen onrechtmatig was en dat dit een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert, waardoor bewijsuitsluiting moet volgen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij de gedane uitlating geen sprake is van groepsbelediging of aanzetten tot discriminatie.
3.3.
Rechtmatigheidsverweer
De rechtbank constateert dat het door de verdediging gevoerde 359a-verweer niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld volgens vaste rechtspraak. De verdediging heeft namelijk niet benoemd welk belang door het geschonden voorschrift wordt gediend, wat de ernst van het verzuim is en ook niet wat het daardoor veroorzaakte nadeel voor de verdachte is. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Het verweer kan dan ook onbesproken blijven.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
De projectie en de betrokkenheid van de verdachte(n)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de medeverdachte [medeverdachte 1] op 1 september 2023 de tenlastegelegde tekst in het openbaar, namelijk op een gebouw langs de A12 in Bodegraven, heeft geprojecteerd. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de tekst bedacht en de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de projectie gefilmd. De verdachte heeft op de uitkijk gestaan.
De rechtbank moet beoordelen of de op 1 september 2023 geprojecteerde uitlating is te kwalificeren als groepsbelediging zoals bedoeld in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en/of als aanzetten tot discriminatie/haat/geweld als bedoeld in artikel 137d Sr.
3.4.2
Juridisch kader voor beide feiten
Onder meer artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) garandeert een ieder in Nederland – kort gezegd – het recht op vrije meningsuiting. Dit recht staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van groepsbelediging en/of aanzetten tot discriminatie niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van artikel 10 lid 2 EVRM toegelaten beperking vormt. Deze beperking moet bij de wet voorzien zijn en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving om onder meer de goede naam of de rechten van anderen te beschermen.
Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. [1]
3.4.3.
Vrijspraak feit 1 (groepsbelediging)
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of de uitlating op zichzelf een beledigend karakter heeft. Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Onder een belediging wegens ras als bedoeld in artikel 137c, eerste lid, Sr, zoals hier ten laste is gelegd, moet worden verstaan het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat zij tot een bepaalde groep horen, en hen daarmee collectief treffen in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras en hen beledigen juist omdat zij tot dat ras behoren. [2] Het oordeel of daarvan sprake is, zal bij een uitlating die in het algemeen op zichzelf niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan. Verder geldt dat de term ‘ras’ moet worden uitgelegd conform artikel 1 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, waarin naast ras ook wordt genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming. [3]
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde uitlating op zichzelf geen beledigend karakter heeft. De geprojecteerde teksten bevatten daarmee geen uitlating over een groep mensen die hen vanwege een specifiek kenmerk in hun eer of goede naam aanrandt of hen in een ongunstig daglicht stelt (bijvoorbeeld door de groep te kleineren of vernederen). De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitlating in kwestie op zichzelf geen beledigend karakter heeft. Verder stelt de rechtbank vast dat de betreffende teksten niet in een bepaalde context zijn gedaan waarin deze alsnog als beledigend kunnen worden gekwalificeerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal voor dit feit worden vrijgesproken.
3.4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2 (aanzetten tot discriminatie)
De rechtbank heeft in
bijlage Iopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat bij de tenlastegelegde uitlating geen sprake is van het aanzetten tot haat of geweld. De rechtbank moet beoordelen of de op 1 september 2023 geprojecteerde uitlating is te kwalificeren als aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras zoals bedoeld in artikel 137d Sr.
Aanzetten tot discriminatie
Bij het aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr, te weten: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat bij het bezigen van de woorden in de geprojecteerde teksten “RACEMIXING=GENOCIDE ** MAKE A WHITE BABY, TONIGHT :) RACEMIXING = GENOCIDE ** MAAK BLANKE KINDJES :) RASSENMENGING = WHITE GENOCIDE”, onderscheid wordt gemaakt tussen rassen, hetgeen naar de kern aanzet tot discriminatie. De tekst draagt aan personen met een witte huidskleur op om zich enkel voort te planten met personen met een witte huidskleur. Doen zij dit niet, dan leidt dit tot rassenmenging en rassenmenging staat volgens de tekst gelijk aan genocide van personen met een witte huidskleur. De uitlating is er dus op gericht om personen tot bepaald gedrag te brengen en daarbij onderscheid te maken tussen rassen. Het aanzetten tot discriminatie van personen wegens hun ras staat hiermee zonder meer vast.
Context
Uitlatingen die tot het maatschappelijk debat behoren of een bijdrage aan het maatschappelijk debat kunnen leveren, kunnen het discriminerende karakter van een uitlating wegnemen. Tot het maatschappelijk debat behoren in elk geval kritiek op de overheid en andere uitlatingen die deel uitmaken van het politieke debat. De rechtbank is van oordeel dat de door de geprojecteerde teksten niet zijn gedaan in de setting van een publiek debat. De verdachten zijn namelijk geen politici of opiniemakers. Daarnaast nodigt de uitlating op geen enkele wijze uit tot het voeren van een maatschappelijk debat. De context waarin de geprojecteerde teksten zijn gedaan neemt dus niet het discriminerende karakter van de uitlating weg.
Onnodig grievend
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de uiting onnodig grievend is.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 2 tenlastegelegde medeplichtigheid aan het aanzetten tot discriminatie wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken voor medeplichtigheid aan het aanzetten tot haat en geweld.
3.4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 1 september 2023 te Bodegraven in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding heeft aangezet tot discriminatie van mensen, te weten mensen van kleur, wegens hun ras, door gedurende enkele minuten, althans een zekere periode, een (laser)projectie op een gebouw langs de A12, althans een openbare (snel)weg, te projecteren en/of te plaatsen inhoudende de tekst: "RACEMIXING=GENOCIDE ** MAKE A WHITE BABY, TONIGHT :) RACEMIXING = GENOCIDE ** MAAK BLANKE KINDJES :) RASSENMENGING = WHITE GENOCIDE”,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 september 2023 te Bodegraven opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk inlichting heeft verschaft door (verderop) op de uitkijk te staan en die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] via de portofoon te waarschuwen als er fietsers en/of auto’s aankwamen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring komt, de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging (artikel 10 en 11 EVRM).
De rechtbank oordeelt als volgt.
In het arrest van 12 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1623) heeft de Hoge Raad het ook voor deze zaak relevante juridische kader als volgt uiteengezet:
“2.3.2 Het onder meer in artikel 10 en 11 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting en op vrijheid van vreedzame vergadering staat aan een strafrechtelijke veroordeling niet in de weg als zo’n veroordeling een op grond van artikel 10 lid 2 EVRM toegelaten – te weten: een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en een daartoe in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van die vrijheden vormt.”
Artikel 137d Sr is ingevoerd bij wet in formele zin, de reikwijdte daarvan is te overzien en de verdachte mag met de daarin neergelegde verbodsbepaling dan ook bekend worden verondersteld. Ook is sprake van een legitiem doel van de inbreuk, te weten de bescherming (van de rechten) van anderen, namelijk non-discriminatie.
Artikel 137d Sr is ingevoerd bij wet in formele zin, de reikwijdte daarvan is te overzien en de verdachte mag met de daarin neergelegde verbodsbepaling dan ook bekend worden verondersteld. Ook is sprake van een legitiem doel van de inbreuk, te weten de bescherming (van de rechten) van anderen, namelijk non-discriminatie. De rechtbank is van oordeel dat, in dit geval, de beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting van de verdachte noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het recht op gelijke behandeling en het voorkomen van discriminatie zijn fundamentele principes van onze democratische rechtsstaat. Nu de verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden, bestaat er een dringende maatschappelijke noodzaak (
pressing social need) om de verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel te bereiken. De rechtbank is van oordeel dat het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde vrijheid van meningsuiting niet is geschonden. Het bewezen verklaarde feit is daarmee strafbaar.
De rechtbank is verder van oordeel dat het strafrechtelijk optreden in deze zaak niet zo ingrijpend is dat daarvan een
chilling effectuitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat, indien de rechtbank tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring komt, rekening wordt gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van het aanzetten tot discriminatie door de tekst “RACEMIXING=GENOCIDE ** MAKE A WHITE BABY, TONIGHT :) RACEMIXING = GENOCIDE ** MAAK BLANKE KINDJES :) RASSENMENGING = WHITE GENOCIDE”;)” te projecteren op een gebouw langs de A12 in Bodegraven. De verdachte stond tijdens de projectie op de uitkijk voor fietsers en auto’s. Het was laat op de avond en donker, waardoor de geprojecteerde tekst duidelijk zichtbaar was voor de mensen die daar op dat moment hebben gereden.
Hoewel er in het kader van de vrijheid van meningsuiting veel gezegd mag worden, heeft de verdachte de strafrechtelijk toelaatbare grenzen met zijn medeplichtigheid aan de geprojecteerde uitlating overschreden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte geen enkele bijdrage aan het publiek debat heeft geleverd, maar juist heeft aangezet tot onverdraagzaamheid. Medeplichtigheid aan het aanzetten tot discriminatie is een ernstig feit en de rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een (soortgelijk) strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 3 september 2025, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 20 uren passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit en de omstandigheid dat de verdachte in die periode geen soortgelijke feiten heeft gepleegd. De rechtbank legt een lagere straf op dan is geëist door de officier van justitie, omdat zij tot een vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde komt en van oordeel is dat in deze straf de ernst van het feit, mede gelet op het tijdsverloop en het lage recidiverisico, voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 48, 49 en 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4.6. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan het in het openbaar bij geschrift/bij afbeelding aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
20 (TWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
10 (TIEN) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Bouman, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583
2.Hoge Raad, 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1036
3.Hoge Raad 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:510 en Hoge Raad, 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1702