ECLI:NL:RBDHA:2025:19388
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens te late indiening beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die tegen een terugkeerbesluit van de Minister van Asiel en Migratie in beroep wilde gaan. Het terugkeerbesluit, dat op 30 juli 2025 was genomen, beëindigde het recht op opvang en verblijf van de verzoeker in Nederland per 2 oktober 2025. De verzoeker had op 12 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 23 augustus 2024 ongegrond was verklaard. Ondanks dat hij rechtmatig verblijf had tot 4 maart 2025, had hij geen beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, waardoor deze in rechte vaststond.
De verzoeker diende op 28 augustus 2025 een pro forma beroepschrift in, maar dit werd als te laat beschouwd, aangezien de beroepstermijn op 27 augustus 2025 eindigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker geen verschoonbare redenen had aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De verzoeker had weliswaar aangegeven dat hij problemen had met juridische bijstand en taal, maar deze omstandigheden werden niet als voldoende beschouwd om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstond.