ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6458 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 oktober 2010 het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 februari 2009, dat betrekking had op zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het bestreden besluit was op 24 februari 2009 door TNT Post aan het Uwv geretourneerd met de melding dat het onbestelbaar was vanwege een volle brievenbus. Het Uwv heeft het besluit vervolgens op 26 februari 2009 opnieuw aangetekend verzonden, waarbij appellant werd geïnformeerd dat de termijn voor het indienen van beroep liep tot 3 april 2009. Appellant ontving deze aangetekende brief op 2 maart 2009, maar heeft pas op 8 april 2009 beroep ingesteld, wat te laat was volgens de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 11 mei 2011 geoordeeld dat de termijn voor het indienen van beroep op 21 februari 2009 is aangevangen, en dat de termijn op 3 april 2009 eindigde. De Raad oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was, omdat appellant niet had aangetoond dat hij in de periode tussen de ontvangst van de aangetekende brief en het indienen van het beroep niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgrond van appellant niet kon slagen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van appellanten om ervoor te zorgen dat zij op de hoogte zijn van de termijnen voor het indienen van beroep, ook als er problemen zijn met de postbezorging.

Uitspraak

10/6458 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2010, 09/1521 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2011. Voor appellant is mr. Pot verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij besluit van 20 februari 2009 (bestreden besluit) beslist op een bezwaar van appellant, gericht tegen een besluit van 18 november 2008 aangaande een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In het bestreden besluit heeft het Uwv aangegeven dat tot uiterlijk zes weken na de dagtekening beroep kan worden ingesteld. Het bestreden besluit van 20 februari 2009 is per post aan appellant verzonden. Op 24 februari 2009 is het bestreden besluit door TNT Post aan het Uwv geretourneerd met de vermelding dat het onbestelbaar is met als reden ‘volle brievenbus’. Het Uwv heeft vervolgens bij aangetekende brief van 26 februari 2009 het bestreden besluit nogmaals aan appellant toegezonden. In een begeleidende brief heeft het Uwv aangegeven dat het besluit op bezwaar nogmaals wordt toegezonden en wordt appellant er op geattendeerd dat de termijn voor het indienen van een beroep loopt tot 3 april 2009. Appellant heeft de aangetekende brief van 26 februari 2009 op 2 maart 2009 in ontvangst genomen.
2. Appellant heeft op 8 april 2009 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 3 april 2009, dat het niet kunnen worden bezorgd van een brief wegens een overvolle brievenbus voor risico van appellant komt en dat de termijn voor het indienen van beroep geen aanvang heeft genomen bij de verzending van de aangetekende brief van 26 februari 2009. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat onbekend is of de brief van 26 februari 2009 aan de juiste brievenbus is aangeboden. Appellant benadrukt dat de volle brievenbus niet de zijne kan zijn geweest omdat hij altijd zijn brievenbus ledigt. Volgens appellant had het Uwv hem er verder op moeten attenderen dat de beroepstermijn niet werd verlengd. Volgens appellant heeft hij binnen een termijn van zes weken na de aangetekende verzending van het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, als een beroepschrift is ingediend na afloop van de termijn, niet-ontvankelijkheid achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
4.2. Niet betwist wordt dat het bestreden besluit, dat is gedateerd 20 februari 2009, naar het juiste adres is verzonden. Gelet op de hiervoor aangehaalde artikelen van de Awb is het bestreden besluit aldus op een juiste wijze bekend gemaakt en heeft de termijn van zes weken voor het indienen van het beroep een aanvang genomen op 21 februari 2009. Dat de aanbieding van het bestreden besluit aanvankelijk niet heeft plaatsgevonden omdat de brievenbus waaraan de postbezorging plaatsvond overvol was, doet daaraan niet af omdat de ontvangst daarvan niet bepalend is voor de vraag of de beroepstermijn een aanvang heeft genomen. Daarbij kan in het midden blijven of de betreffende brievenbus wel de brievenbus van appellant was. Hieruit volgt tevens dat de stelling van appellant dat die termijn eerst een aanvang heeft genomen na de tweede - ditmaal aangetekende - verzending van 26 februari 2009 onjuist is.
4.3. Uitgaande van de aanvang van de beroepstermijn op 21 februari 2009, eindigde deze op 3 april 2009. Het beroep van appellant is bij de rechtbank binnengekomen op 8 april 2009 en dus te laat. Beoordeeld dient daarom te worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is geweest. In de begeleidende brief bij de aangetekende verzending van 26 februari 2009 heeft het Uwv er uitdrukkelijk op gewezen dat de termijn voor het indienen van beroep loopt tot 3 april 2009. De stelling van appellant dat het Uwv over de beroepstermijn onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft dan wel dat appellant door de brief van 26 februari 2009 in verwarring zou zijn gebracht, wordt door de Raad niet onderschreven. Ter zitting is vastgesteld dat appellant zich eerst op 8 april 2009 bij zijn gemachtigde heeft gemeld. Deze heeft vervolgens nog dezelfde dag per faxbericht beroep ingesteld. Om welke reden appellant in de periode tussen 2 maart 2009 en 8 april 2009 niet in staat zou zijn geweest beroep in te stellen, heeft appellant niet duidelijk gemaakt. Ook voor het overige is de Raad niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.L. Venneman.
KR