ECLI:NL:RBDHA:2025:19376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.30367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derde beroep tegen het niet tijdig beslissen op een MVV-aanvraag

In deze zaak gaat het om een derde beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV). Eisers, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. Grommen, hebben op 24 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag van 17 augustus 2023. De rechtbank had eerder, op 20 januari 2025, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. Verweerder heeft echter opnieuw niet binnen de gestelde termijn beslist, wat aanleiding gaf voor eisers om opnieuw beroep in te stellen op 9 juli 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke is gebleven en dat het beroep ontvankelijk is. De rechtbank heeft vervolgens besloten om met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak te doen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen en dat, indien verweerder nader onderzoek aanbiedt, deze termijn kan worden verlengd tot veertien weken. Tevens is er een dwangsom van € 150,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 22.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan eisers moet vergoeden en dat de proceskosten worden begroot op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.30367

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiseres 1] (V-nummer: [v-nummer 1]) en [Eiseres 2] (V-nummer: [V-nummer 2],hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers,

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 24 oktober 2024 andermaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag van 17 augustus 2023 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Bij uitspraak van 20 januari 2025 [1] , voor zover hier van belang, heeft deze rechtbank en zittingsplaats dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen de in die uitspraak genoemde termijn het besluit op de aanvraag bekend te maken. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee één van deze termijnen wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Eisers hebben op 9 juli 2025 voor de derde keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. D.P.J. Grommen, advocaat te Roermond.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet in deze procedure aanleiding om met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 6:12, derde lid, van de Awb, is bepaald dat, indien redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder – zoals ook in het verweerschrift wordt erkend – niet binnen de in de uitspraak van 20 januari 2025 gestelde termijn heeft beslist en dus in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Gelet hierop is het beroep ontvankelijk, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 maart 2019 [2] volgt dat geen ingebrekestelling nodig was. Nu niet gebleken is dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen en niet geoordeeld kan worden dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend, is het beroep kennelijk gegrond en dient het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit te worden vernietigd.
4. De rechtbank zal voorts een termijn stellen waarbinnen verweerder het besluit op de aanvraag moet nemen en bekendmaken. Zij sluit voor het bepalen van die termijn aan bij de uitgangspunten die zijn geformuleerd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 18 oktober 2024 [3] . Gelet op wat is overwogen in die uitspraak en gelet op de omstandigheid dat verweerder al herstelverzuim heeft geboden, zal de rechtbank in dit geval verweerder opdragen om binnen twee weken het besluit bekend te maken of binnen die termijn nader onderzoek aan te bieden. Als verweerder binnen de hiervoor genoemde termijn van twee weken nader onderzoek aanbiedt, moet hij dat besluit binnen veertien weken bekend maken. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024 [4] begint deze termijn (steeds) op de dag na de bekendmaking van de uitspraak.
5. De rechtbank zal verder ook andermaal bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Nu verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de eerdere uitspraken van de rechtbank, ziet de rechtbank in dit geval – mede gelet op het tijdsverloop – aanleiding om een hogere dwangsom op te leggen. Zij zal de hoogte van de dwangsom vaststellen op € 150,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 22.500,-.
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 [5] zal de rechtbank bepalen dat in dit geval verweerder de dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.
7. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep dient verweerder aan eisers het griffierecht te vergoeden.
8. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 453,50 waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eisers één punt met een waarde van € 907,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het hierbij uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit en de zaak eenvoudig van aard is. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat deze termijn wordt verlengd tot veertien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak indien tijdig nader onderzoek wordt aangeboden;
- bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 150,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 22.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, begroot op € 453,50 (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eisers.
Aldus vastgesteld door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 23 oktober 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.