ECLI:NL:RBDHA:2024:17141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.20891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister, ondanks een uitdrukkelijk verzoek, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten.

Eisers hebben hun aanvraag op 26 april 2023 ingediend. De rechtbank heeft eerder, op 27 februari 2024, een beroep tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De minister heeft echter niet binnen deze termijn een besluit genomen, wat aanleiding gaf tot het tweede beroep op 15 mei 2024.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 200 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast worden de proceskosten van € 437,50 aan eisers vergoed, evenals het door hen betaalde griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van D.J. Deitz, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser 1], v-nummer [nummer 1],

[eiseres], v-nummer [nummer 2],
[eiser 2], v-nummer [nummer 3],
[eiser 3], v-nummer [nummer 4],
[eiser 4], v-nummer [nummer 5],
eisers
(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld, omdat de minister volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De minister heeft ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de rechtbank geen verweerschrift ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
2.1.
Het beroep is ontvankelijk en gegrond. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 26 april 2023. Bij uitspraak van 27 februari 2024 heeft deze rechtbank een (eerste) beroep tegen het niet tijdig beslissen op die aanvraag gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken of een nader onderzoek aan te bieden. [4] Aan deze termijn heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbonden van € 100 voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. De minister heeft niet binnen de voorgenoemde termijn een besluit op de aanvraag van eisers bekendgemaakt of besloten tot nader onderzoek.
2.2.
Eisers hebben het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 15 mei 2024, terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd. [5] Bovendien is de rechterlijke dwangsom inmiddels wel volledig verbeurd en de minister heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvraag van eisers.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
3. Als de minister niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [6]
3.1.
Bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning is sprake van een bijzonder geval. [7] De rechtbank ziet geen grond om daar in deze zaak anders over te oordelen. In haar uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in andere bij de rechtbank aanhangige zaken waarin de minister niet op tijd beslist op een aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. [8]
3.1.1.
De rechtbank ziet – zoals zij eerder heeft geoordeeld – in het feit dat de minister per 15 januari 2024 het ‘first in first out-principe’ hanteert, geen aanleiding om van deze uitgangspunten af te wijken of de behandeling van het beroep aan te houden. [9]
3.1.2.
Wanneer de rechtbank een opvolgend beroep niet tijdig gegrond verklaart, legt de rechtbank een kortere nadere termijn op dan zij bij een eerste beroep niet tijdig zou doen. In die situatie geldt het uitgangspunt dat de rechtbank van de termijn die zij op zou leggen wanneer sprake zou zijn van een eerste beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, het gedeelte dat voor de minister is bedoeld om te kunnen beslissen halveert.
3.2.
De rechtbank stelt daarom – ook in dit geval – een termijn vast die overeenstemt met de in de uitspraak van 17 maart 2023 en onder 3.1.1 geformuleerde uitgangspunten. Een andere termijn vindt de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend. De stand van zaken valt niet af te leiden uit de door partijen ingediende stukken. De rechtbank vindt daarom het volgende passend:
- de minister moet binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak
1) een besluit op de aanvraag bekendmaken, of
2) gelegenheid tot herstel van verzuim(en) bieden, of
3) eisers schriftelijk meedelen dat hij heeft beslist tot nader onderzoek;
  • als hij eisers in de gelegenheid stelt tot herstel van verzuim(en) moet hij binnen zes weken na verzending van de uitspraak of een besluit op de aanvraag bekendmaken of eisers schriftelijk meedelen dat hij heeft beslist tot nader onderzoek;
  • als hij binnen de hiervoor genoemde termijn van twee dan wel zes weken eisers schriftelijk heeft meegedeeld dat hij heeft beslist tot nader onderzoek moet hij het besluit binnen veertien dan wel achttien weken
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [11] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 200 per dag voor elke dag waarmee de onder 3.2 genoemde termijnen worden overschreden, met een maximum van € 15.000.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister de onder 3.2 genoemde termijnen krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Ook moet de minister het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken, of gelegenheid tot herstel van verzuim(en) te bieden, of eisers schriftelijk mee te delen dat hij heeft beslist tot nader onderzoek. Als hij eisers in de gelegenheid stelt tot herstel van verzuim(en) moet hij binnen zes weken na verzending van de uitspraak of een besluit op de aanvraag bekendmaken of eisers schriftelijk meedelen dat hij heeft beslist tot nader onderzoek. Als hij binnen de hiervoor genoemde termijn van twee dan wel zes weken eisers schriftelijk heeft meegedeeld dat hij heeft beslist tot nader onderzoek moet hij het besluit binnen veertien dan wel achttien weken na verzending van deze uitspraak bekend maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 200 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers;
  • bepaalt dat de minister het door eisers betaalde griffierecht van € 187 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van D.J. Deitz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
4.Rb. Den Haag (z.p. Arnhem), 27 februari 2024, NL23.39537 (niet gepubliceerd).
5.ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1684.
6.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7.Zie Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en ABRvS 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2644, r.o. 6.
8.Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vindt deze uitgangspunten en beslistermijnen redelijk, zie ABRvS 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644.
9.Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8210.
10.Daarbij is rekening gehouden met een termijn van twaalf weken voor het nader onderzoek.
11.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.