ECLI:NL:RBDHA:2025:19223
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.M. de Wit
- M.E. Jans
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel ‘arbeid als zelfstandige’. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 18 juli 2024, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 8 april 2025 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1982 en van Turkse nationaliteit, heeft sinds 2022 meerdere aanvragen ingediend, waarvan de eerste drie zijn afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
Eiser voert aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die de afwijzing onterecht maken, waaronder financiële stukken die de levensvatbaarheid van zijn onderneming aantonen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder zijn beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde stukken al in eerdere procedures zijn meegenomen en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag kon worden afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, aangezien er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier, en is openbaar gemaakt op 30 oktober 2025.