ECLI:NL:RBDHA:2025:19136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
25-15289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van moeder en zoon op basis van kennelijke ongegrondheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, is de opvolgende asielaanvraag van een moeder en de eerste asielaanvraag van haar minderjarige zoon afgewezen. De eisers, van Guinese nationaliteit, hebben op 7 mei 2021 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, na eerdere afwijzingen van hun aanvragen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 25 maart 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de geloofwaardigheid van de asielmotieven op juiste wijze heeft beoordeeld en dat er geen nieuwe relevante elementen zijn aangevoerd die de afwijzing zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Guinee te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Biswane, griffier, en is op 30 september 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.15289
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] en [eiser], eiseres en eiser (gezamenlijk eisers) (gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 7 mei 2021 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zij stellen van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1983] en [2014]. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 maart 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, NL25.15290, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, O. Diallo als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 8 januari 2013 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast. Eisers hebben verder tussen 2015 en 2019 verschillende aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier ingediend. Deze aanvragen zijn allen afgewezen.
3.1.
Op 7 mei 2021 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daarbij is ook een eerste asielaanvraag voor eiser ingediend. Eisers hebben hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres haar vorige asielaanvraag is afgewezen vanwege het ontbreken van positieve overtuigingskracht en dat nu ander beleid geldt. Daarnaast stelt eiseres dat zij bij terugkeer naar Guinee moet vrezen voor uithuwelijking, herbesnijdenis. Verder stelt zij risico te lopen omdat zij als alleenstaande vrouw zou moeten terugkeren. Verder stellen eisers te vrezen, omdat eiser een buitenechtelijk kind is en in het westen is opgegroeid. Eiser zal daardoor worden gediscrimineerd en achtergesteld.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond en de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. De minister stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig zijn. De gewijzigde geloofwaardigheidsbeoordeling, de problemen vanwege het huwelijk en de vrees vanwege herbesnijdenis zijn, volgens de minister, geen nieuwe relevante elementen of bevindingen. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een alleenstaande vrouw is bij terugkeer. Dat eiser een buitenechtelijk kind is en in het westen is opgegroeid vindt de minister geloofwaardig. Eisers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat zij daardoor bij terugkeer te vrezen hebben voor vervolging danwel een risico lopen op ernstige schade.
Toepassing van Werkinstructie 2024/6
4. Volgens eisers heeft de minister de geloofwaardigheid van het asielrelaas op onjuiste wijze beoordeeld door te beoordelen of de asielmotieven volledig met authentieke en/of objectief verifieerbare documenten en/of objectieve openbare bronnen zijn onderbouwd en zo niet, of de asielzoeker aan alle in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 genoemde voorwaarden voldoet. De minister heeft ten onrechte de nieuwe
Werkinstructie 2024/6 toegepast. Eisers verwijzen in dat kader verder naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:136, waarin de rechtbank prejudiciële vragen heeft gesteld over deze werkwijze. Eisers hebben subsidiair verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep totdat de prejudiciële vragen uit voorgaande uitspraak zijn beantwoord door het Europees Hof van Justitie.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij op 10 juni 2025 uitspraak heeft gedaan over Werkinstructie 2024/6 (ECLI:NL:RBDHA:2025:10057). De rechtbank verwijst naar de overwegingen 7.1, 7.2 en 7.3 van die uitspraak en neemt deze overwegingen over. Kortgezegd heeft de rechtbank in de uitspraak van 10 juni 2025 overwogen dat er geen grond is om te oordelen dat toepassing van Werkinstructie 2024/6 in iedere zaak zonder meer leidt tot een met het Unierecht strijdige geloofwaardigheidsbeoordeling. In elke
afzonderlijke asielzaak moet worden beoordeeld of de toepassing van Werkinstructie 2024/6 onrechtmatig is geweest.
4.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat dit in onderhavige zaak niet het geval is. De minister heeft de aannemelijkheid dat eiseres een alleenstaande vrouw is bij terugkeer beoordeeld. In dat kader is betrokken dat de verklaringen niet onderbouwd zijn met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen maar in de beoordeling de nadruk is komen te liggen op de samenhang en aannemelijkheid van de verklaringen. De minister heeft daarmee geen onjuiste toepassing gegeven aan het Unierecht. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om, zoals verzocht, de behandeling van onderhavige zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen.
Referentiekader
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met hun referentiekader. Eisers wijzen op het tijdsverloop, de minderjarige leeftijd van eiser, opleidingsniveau en culturele achtergrond. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eisers dit op de zitting verder toegelicht. Eisers stellen dat er gelet op het tijdsverloop niet van eiseres kan worden verwacht dat zij meer of anders verklaard over haar problemen vanwege het huwelijk en de vrees op herbesnijdenis dan tijdens de eerste aanvraag.
5.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling. Eiseres heeft aan haar opvolgende aanvraag onder andere ten grondslag gelegd dat zij nog steeds te vrezen heeft voor de problemen vanwege het huwelijk en herbesnijdenis. Het is aan eiseres om deze vrees aannemelijk te maken, vooral nu de ongeloofwaardigheid van haar eerdere verklaringen daarover in rechte vaststaat. Het tijdsverloop en het referentiekader van eiseres zijn op zichzelf onvoldoende om niet van eiseres te kunnen verwachten dat zij daarover kan voldoende kan verklaren. Eisers hebben verder geen omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de minister tijdens het gehoor of in de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
Nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling, huwelijk en herbesnijdenis
6. Eisers betogen dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hen aangevoerde nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling, de problemen vanwege het huwelijk en de vrees voor herbesnijdenis geen nieuwe elementen of bevindingen voordoen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de gestelde problemen vanwege het huwelijk en de vrees vanwege herbesnijdenis reeds in de eerdere procedure ongeloofwaardig zijn geacht. Dat staat in rechte vast. Eiseres heeft ten aanzien van het huwelijk bij onderhavige aanvraag geen nieuwe informatie naar voren gebracht. Ten aanzien van de vrees voor herbesnijdenis heeft eiseres verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 januari 2025 met landeninformatie over Guinee. De verwijzing naar deze stukken leidt niet een andere conclusie dan in de eerdere afwijzing. Hieruit blijkt namelijk dat herbesnijdenis nauwelijks voorkomt in Guinee. Dit blijkt ook uit het thematisch ambtsbericht Guinee: female genital mutilation van 2020. Dit leidt tot de conclusie dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling, de problemen vanwege het
huwelijk en de vrees voor herbesnijdenis geen nieuwe relevante elementen of bevindingen zijn.
Alleenstaande vrouw en buitenechtelijk kind
7. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat zij een risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat eiseres een alleenstaande vrouw is en eiser een buitenechtelijk kind, die in het westen is opgegroeid. Eisers wijzen in dat kader op de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 18 juni 2024 en een brief van destijds de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 juni 2020, waaruit blijkt dat alleenstaande vrouwen en kinderen risico lopen op geweld en er beperkte bescherming is van de Guineese autoriteiten.
7.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat eiseres een alleenstaande vrouw is bij terugkeer naar Guinee. Eiseres heeft verklaard dat zij is uitgehuwelijkt. Haar huwelijk is reeds niet geloofwaardig geacht. Daardoor kan niet worden vastgesteld wat eiseres haar huwelijkse status is en of zij als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt. De minister heeft verder betrokken dat eiseres in de eerdere procedure op geen enkele manier heeft aangegeven dat zij bij terugkeer een alleenstaande vrouw zou zijn en daardoor problemen zal ondervinden. Verder heeft de minister overwogen dat uit de verklaringen van eiseres is gebleken dat zij meerdere familieleden in Guinee heeft. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat hiermee niet aannemelijk is geworden dat eiseres bij terugkeer alleenstaande zou zijn. De enkele omstandigheden dat er een ruime tijd is verstreken sinds eiseres haar vertrek uit Guinee is onvoldoende om te leiden tot de aannemelijkheid van het motief.
7.2.
Ten aanzien van de omstandigheden dat eiser een buitenechtelijk kind is en in het westen is opgegroeid, stelt de minister zich, naar het oordeel van de rechtbank, niet ten onrechte op het standpunt dat dit geloofwaardig is, maar dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers daardoor een gegronde vrees voor vervolging hebben danwel een reëel risico op ernstige schade lopen. Eiser heeft enkel verklaard dat hij niet weet waarom hij niet naar Guinee kan gaan. Eiseres heeft verklaard dat eiser mogelijk uitgelachen of gepest zal worden vanwege zijn afkomst, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Verder heeft eiseres verklaard dat eiser mogelijk niet naar school zou kunnen vanwege geld en de situatie. De rechtbank volgt de stelling van de minister dat met deze verklaringen niet aannemelijk wordt gemaakt dat eisers te vrezen hebben vanwege de afkomst van eiser. Ook uit de andere door de minister in het voornemen aangehaalde verklaringen blijkt niet dat er sprake is van dusdanige discriminatie dat eisers niet zullen kunnen functioneren vanwege de afkomst van eiser. De minister heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat eiseres in Guinee reeds een buitenechtelijke zoon had en dat niet is gebleken dat zij daardoor problemen heeft ondervonden. Ook heeft de minister kunnen betrekken dat het afbreuk doet aan de gestelde vrees dat eisers pas in 2021 een asielaanvraag hebben ingediend, terwijl eiser reeds in 2014 is geboren.
7.3.
Gelet op de voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging hebben danwel een risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
8 EVRM
8. Eisers stellen dat de minister ambtshalve een 8 van het EVRM beoordeling had moeten maken, gezien eisers sterke banden met Nederland. Eiser heeft heel zijn leven in Nederland gewoond en is hier opgegroeid, dit heeft de minister onvoldoende onderkend. Het besluit is, volgens eisers, daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht niet ambtshalve beoordeeld of eiser op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Dit volgt uit artikel 3.6a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hieruit blijkt dat de minister geen ambtshalve 8 EVRM beoordeling maakt, indien de eerste asielaanvraag niet binnen zes maanden na de eerste inreis in Nederland is ingediend. Eisers asielaanvraag is niet binnen zes maanden ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag van eiseres niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond en niet ten onrechte de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Biswane, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.