ECLI:NL:RBDHA:2025:18787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.41569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 augustus 2025 niet in behandeling genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Cyprus gedaan, dat is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat hij meer dan drie maanden het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten, waardoor Nederland verantwoordelijk zou zijn voor zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser niet voldoende zijn om aan te tonen dat hij daadwerkelijk het grondgebied heeft verlaten. Eiser heeft ook een beroep gedaan op zijn gezinsleven met zijn minderjarige kind in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Cyprus, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar gemaakt op 29 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.41569
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G. Ocak),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 augustus 2025 niet in behandeling genomen omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Cyprus een verzoek om terugname gedaan. Cyprus heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening
5. Eiser voert aan dat hij met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan drie maanden het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Hierdoor zou Nederland verantwoordelijk worden voor de asielaanvraag van eiser, gelet op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. In de brief aan de Cypriotische autoriteiten van 15 juli 2025 heeft de minister volgens eiser erkend dat zijn verklaringen hierover worden gevolgd.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het Hof² heeft in het arrest Karim³, geoordeeld dat de vreemdeling het bewijs moet leveren dat hij het grondgebied van de lidstaten voor drie maanden heeft verlaten (overweging 19). De rechtbank overweegt dat alleen de verklaringen van eiser ten grondslag liggen aan zijn beroep op artikel 19, tweede lid van de Dublinverordening. In de brief aan de Cypriotische autoriteiten van 15 juli 2025 waar eiser naar verwijst, geeft de minister aan dat de verklaringen van eiser niet gevolgd worden:
“Although the person concerned stated that he left the Dublin territory after he lodged his application in Cyprus, he did not provide any documents which can confirm his statements. Therefore, I disregard his statements about the travel story.”Anders dan eiser betoogt, heeft de minister hiermee niet erkend dat de verklaringen van eiser worden gevolgd. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser enkel met zijn verklaringen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Het had op de weg van eiser gelegen om dit met documenten te onderbouwen. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Cyprus niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst hiertoe naar zijn verklaringen en overgelegde foto’s. Ook verwijst eiser naar het AIDA rapport over Cyprus, update 2024 van 14 april 2025. Dat de situatie ten opzichte van eerdere AIDA rapporten 'niet wezenlijk is veranderd', betekent juist dat eerdere tekortkomingen nog steeds bestaan. De minister had daarom nader onderzoek moeten doen. Verder vreest eiser bij overdracht aan Cyprus voor indirect refoulement naar Syrië.
8. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Cyprus mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 26 maart 2025 bevestigd.⁴ Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Cyprus, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Cypriotische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM⁵ en artikel 4 van het Handvest⁶. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo.
2 Hof van Justitie van de Europese Unie.
3 Arrest van 7 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:410.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Met een algemene verwijzing naar het AIDA rapport, update 2024, heeft eiser dit onvoldoende onderbouwd. Daarnaast blijkt uit zijn eigen verklaringen dat hij in Cyprus onderdak heeft genoten en dat de autoriteiten hiervoor een vergoeding verstrekten. Verder slaagt het beroep van eiser op indirect refoulement niet. Volgens vaste rechtspraak kan dit geen rol kan spelen bij interstatelijk vertrouwensbeginsel.⁷
Artikel 16 van de Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat hij een minderjarige zoon in Nederland heeft, waarmee eiser een emotionele en feitelijke afhankelijkheidsrelatie heeft. Eiser heeft ook een uittreksel van het gezamenlijk gezag overgelegd, ter onderbouwing van de afhankelijkheidsrelatie. De minister heeft een te strenge uitleg van artikel 16 van de Dublinverordening.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertoe alleen een uittreksel uit het gezagsregister overgelegd, daterende van 10 november 2015. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een daadwerkelijke afhankelijkheid tussen eiser en zijn zoon. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
11. Eiser beroept zich op zijn gezinsleven met zijn minderjarige kind in Nederland. Ook heeft eiser een medische en psychische voorgeschiedenis, waarvoor hij eerder zorg heeft ontvangen in Nederland. Eiser bevindt zich in een bijzonder kwetsbare positie. Deze combinatie zorgt voor bijzondere individuele omstandigheden die leiden tot onevenredige hardheid.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan de minister om te beoordelen of sprake is van zodanige bijzondere individuele omstandigheden dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank moet deze beoordeling terughoudend toetsen.⁸ Zoals eerder in deze uitspraak is besproken, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afhankelijkheid tussen hem en zijn zoon. Verder heeft eiser alleen zijn eerdere medische behandeling in Nederland tot aan 2017 is onderbouwd, maar hij heeft niet onderbouwd dat hij op dit moment medische en psychische zorg nodig heeft.. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd dat deze omstandigheden geen aanleiding geven tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Cyprus. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7 Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:934) en de Afdelingsuitspraak van 12 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359).
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 september 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.