In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 augustus 2025 niet in behandeling genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Cyprus gedaan, dat is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat hij meer dan drie maanden het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten, waardoor Nederland verantwoordelijk zou zijn voor zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser niet voldoende zijn om aan te tonen dat hij daadwerkelijk het grondgebied heeft verlaten. Eiser heeft ook een beroep gedaan op zijn gezinsleven met zijn minderjarige kind in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Cyprus, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar gemaakt op 29 september 2025.